11 september – 18 september 1901
Auteur: Een journalist van het Dagblad voor Zuid-Holland
De Nieuwe Ooster was in 1901 nog niet zo groot als nu. Tussen de begraafplaats en wat nu Betondorp is bevond zich een terrein waarop Oud-Roosenburgh stond, een groot buiten te vergelijken met Huize Frankendael. Het was gebouwd in 1642. In 1914 werd het gekocht door de gemeente Amsterdam vanwege de uitbreiding van de Nieuwe Oosterbegraafplaats en werd het pand gesloopt.
In 1901 dreunde over de brug van Oud-Roosenburgh aan de Middenweg, dat jarenlang als publieke uitspanningsplaats dienst deed, de grootste reclamestoet die de hoofdstad ooit te zien kreeg: Barnum en Bailey’s World Show, kersvers overgekomen uit Amerika. De oude inrijpoort werd kapot gedrukt door de veel te brede Amerikaanse circuswagens. De olifanten trapten de laatste schelpen stuk en waar vroeger Ferdinand Huyk onder de tafel kroop, zat nu een vrouw-met-een-paard een bittertje te slikken.
Een journalist van het Dagblad voor Zuid-Holland schreef op 14 september 1901 het onderstaande humoristische verslag. Zwaar gechargeerd maar feit is wel dat het voor die tijd een gigantisch gebeuren was en een spektakel van de eerste orde.
Verslag Barnum en Bailey in de Watergraafsmeer op 14 september 1901
“Lieve lezer, ’t is natuurlijk Barnum en Bailey. Waarover deze week anders te schrijven? Heel Amsterdam, wat zeg ik, heel Noord-Holland, van Hilversum tot Terschelling, van de Haarlemmermeer tot Urk is er vol van.
In gezelschap van mr. Watkins, de press-manager, heb ik het circus tot in z’n diepste geheimenissen doorgesnuffeld en ben versteld, versuft, verstomd teruggewandeld naar Amsterdam. De Gooische Stoomtram leek me een uitvinding uit het jaar 700 en ik zou niemendal verwonderd zijn geweest als op den hoek van een der straten een Cimber of Teuton me om vuur gevraagd had. Zoo oud en achterlijk kwam alles me voor, na die paar uur doorgebracht op B. en B.
Aankomst van de 45 treinen
In het holle van den nacht komen ze aan. Als reuzeslangen met vurige oogen schuiven de vijf en veertig lange treinen het station binnen. Om half vijf gaat in de roodgelakte sleeping-cars een electrische bel. Een zeer vernuftig uitgedacht toestel draait op hetzelfde oogenblik alle slaapkooien ondersteboven en het gehele personeel ligt klaar wakker op den grond. Boven elk hoofd opent zich een ijskoude douche, geelkoperen hefbomen wasschen, drogen, kammen en scheren de gezichten en craniums, dan slaan de zijwanden der wagens open en geen twee minuten nadat de eerste bel is gegaan, staan de 7000 man geheel getoiletteerd op straat.
80 Paarden stappen het plankier af
Een tweede sein en de paardenwagens splijten open. De 80 paarden, die in hun tuigen slapen, schudden de dommelige koppen, snuiven de frissche morgenlucht op en stappen het plankier af. Electrische roskammen, die aan de deuren zijn aangebracht, bewerken hen en passant, zoodat ze glimmend hun plaatsen innemen, bruins bij bruins, schimmels bij schimmels. In den voorsten wagen van den trein gaat een plankier neer en een voor een rollen de wagens met de requisieten, met de wilde dieren en de monstruositeiten de helling af.
Het eerste accident
De zwaarste wagen neemt zijn draai te kort, stort van het plankier en zakt tot de veeren in den grond. Vier-en-tachtig journalisten buigen snel hun hoofd, vier-en-tachtig handen en vier-en-tachtig potloden schrijven op: “Het eerste accident deed zich voor bij het lossen van de trein. Een der zwaarste wagens….” Enz. Dank zij de tegenwoordigheid van geest der Amsterdamse politie die een half uur van te voren het bedreigde punt verlaten had, vielen er geen ongelukken te betreuren. Mr. Watkins glimlacht en fluistert: voor de reclame.
Een ijzeren hek wordt tot splinters, een zuurkraampje tot pap en een troepje kinderen tot gehakt gereden. Een managing-director schrijft eenige chèques en biedt ze aan den slachtoffers aan. Deze lachen tevreden en de vier en tachtig persmenschen schrijven. Mr. Watkins knikt me toe. Ik knik terug.
De stad door. Naar Oud-Roozenburgh
De stoet trekt de stad door, naar Oud-Roozenburgh. Voor elke wagen acht-en-veertig paarden. De koetsiers, die vier en twintig leidsels in de hand hebben, rooken een sigaar en kijken bij voorkeur naar achteren. Heel Amsterdam vergaapt zich aan zulk rijden van den bok. Men kiest de slechtst bestrate wegen en de zwakste bruggen. Het publiek verdringt zich bij de gaten in de straten en springt weg van uit het lood gezakte, angstig krakende bruggen. Het drassigste terrein, dat er te vinden was, is tot kampplaats gekozen. Elke wagen zakt er in als tot den hoed van den koetsier. De spannen worden verdubbeld. Helpt het niet, dan komt een kudde olifanten, grijpen de wagens bij de wielen en beuren ze op. De vier en tachtig van zoo straks zijn aan hun derde potlood. Mr. Watkins is één glimlach.
De opbouw en het eerste ontbijt
Er wordt op een knop gedrukt en de wagens zijn gelost. Een fluitje gaat en de masten staan, een tweede fluitje gaat en de tenten zijn gereed. De chef-kok komt met de keuken onder zijn arm aangewandeld. Hij drukt op een veer en drie groote fornuizen liggen aan zijn voeten. Onder de keuken is een kippenren. Amerikaanse kippen kakelen niet maar leggen. Die van Barnum leggen hun eieren naar boven, waar de kok ze opvangt, klutst ze en de omelet is klaar. Tien minuten nadat de eerste wagen het terrein oprijdt, sist de biefstuk in de pan en zitten de 7000 man aan hun eerste ontbijt. Twee tanks met koffie pruttelen op een zacht vuur.
De Gooische stoomtram rijdt à la minute en doet haar best
Na het ontbijt een muziekkorps van 400 man, alleen eerste rangsartiesten lokt de toeschouwers. Deze komen bij tienduizenden. De Gooische stoomtram rijdt à la minute en doet haar best. Slechts om den anderen rit ligt ze buiten de rails. Op den Dam vermoordt men elkaar bij het bestormen van de trams. De gasthuizen liggen vol met gebroken ribben en beenfracturen. De Watergraafsmeersche politie is met twaalf man versterkt.
Een dame met een baard, een degenslikker en een hard hoofd
Dan begint de voorstelling. Men koopt een kaart, die ‘berechtigt’ tot één voorstelling en kijkt eerst naar de wonderen van het heelal. Een dame met een baard, die door het plankier groeit, waar ze op staat, de menschelijke mastodont, die door vier olifanten gesteund wordt, anders zakt hij weg in den drassigen grond, een degenslikker, die een caveleriesabel met schee en huzaar er aan naar binnen werkt en een geweer in haar verlengde slokdarm afschiet, l’homme squelet, zoo mager dat men door hem heen gewandeld is, voordat men het merkt en een ander met een hoofd zoo hard, dat elke moker, die er op neerkomt omkrult.
In de grootste tent
Daarna naar de grootste tent, waar 14.000 toeschouwers als op rustbedden zitten. De loges zijn belegd met Smyrna en rijk versierd met beeldhouwwerk van Rodin. Als alle 18.000 plaatsen bezet zijn laat men bij vergissing een leeuw los. Paniek! Een nieuw potlood en een nieuwe kolom voor de 84 van daar straks. Ik knik neer in stille verstandhouding.
Artiesten van den allereersten rang
In de dertig arena’s krioelt het van artiesten van den allereersten rang.
Een wielrijder rijdt van een loodrecht staande driehonderd meter langen ladder naar beneden zoodat het vuur uit zijn gummibanden springt – hij is eerst in een kleine voetbal gekropen en naar boven gesprongen – en zwaait onder het zingen van Yankee Doodle een ‘Star en Stripes’ van lichtgele zijde. In den nok zetelen luchtkoningen en koninginnen. Bij dozijnen grijpen ze mis en vallen te pletter op de clowns op den beganen grond. Onder het daverend applaus der menigte grijpen ze een ijzerdraad en klimmen weer naar boven. Jockey’s worden onder de hoeven der paarden murw getrapt, springen op en zitten weer in den zadel.
Direct houdt zij op met vallen
Telkens als de bel gaat, een nieuw nummer. Is de artiest midden in een tour de force en hij hoort de bel, terstond staakt hij. Een ster laat zich van de trapeze in het net vallen. Zij is halfweg als het sein klinkt. Direct houdt zij op met vallen. Organisatie is bij B. en B. alles. In den tijd van drie minuten hebben alle toeschouwers de tent verlaten. Wie dertig cent extra betaalt, mag blijven en hoort een concert van negers, dat drie gulden waard is.
Geen enkel incident
Bij het verlaten van het terrein geen enkel incident. De Watergraafsmeersche politie is met twaalf man versterkt. Bewonderd door B. en B. loop ik een der Watergraafsmeersche autoriteiten tegen het lijf. Met een oog kijkt hij naar de kas, met het andere naar de tent en zegt: als ze met de éntrees knoeien, sluit ik de heele rommel.
Mijn Hollandsch hart klopt fier. Hier hebben B. en B. eindelijk hun meester gevonden.
Niet alleen vele Meerbewoners maar ook duizenden Amsterdammers
Lieve lezer, dit alles is Barnum en Bailey.
Over enkele dagen zijn zij bij u, in Den Haag. Dan kunt ge u overtuigen, dat ik noch gebarnumd noch gebailied heb. De naakte feiten en niets meer.
Het is te begrijpen, dat een dergelijke inrichting niet alleen vele Meerbewoners maar ook duizenden Amsterdammers tot zich trok. “Het was er zo druk dat er over de hoofden gelopen kon worden”, vertelde ons de oud-brigadier der veldwachters, de heer L. Matter, die in die dagen met zijn collega’s op Oud-Roozenburg de orde hielp handhaven.
Een grote schijnwerper
De heer G. Paulis, machinist van de watertoren wist nog te vertellen dat er boven op deze hoge toren een grote schijnwerper was aangebracht die het circus ’s avonds verlichtte. Jammer genoeg heeft deze bezienswaardigheid het einde van Roozenburg vervroegd. Toen zij opbrak was er van de oude buitenplaats niet veel meer over. Het heeft de gemeenteraad van Watergraafsmeer heel wat moeite gekost om dit gezelschap niet alleen een behoorlijke pacht af te dwingen, maar ook om vergoeding voor de aangerichte schade te verkrijgen.
Nooit meer zo iets geweldigs plaatsgevonden
Alle oud-Meerbewoners zijn er echter éénstemmig over eens dat er na die tijd nooit meer zo iets geweldigs in de Meer heeft plaatsgevonden of het moesten de Onafhankelijkheidsfeesten zijn die in 1913 met grote uitbundigheid in Watergraafsmeer werden gevierd.
Mischa Smeding zegt
Tekst onder de laatste foto luidt;Zo te zien is de aftakeling hier al begonnen. De stenen letters met Oud – Roosenburgh van het toegangshek zijn bewaard gebleven in ingemetseld in het muurtje van het Uitvaartmuseum Tot Zover op de Nieuwe Ooster – Foto: Beeldbank , maar dit is niet juist. De stenen letters zijn ingemetseld in het stenen muurtje van Café Roosenburgh, het café van De Nieuwe Ooster. Museum Tot Zover heeft zijn gebouw in de oude directeurswoning van De Nieuwe Ooster.
Jo Haen zegt
Nog een verslag
In september 1901 kwam het groote Amerikaansche circus Barnum en Bailey met haar kolossale tenten op de terreinen achter Oud Rozenburg. Dit circus ontstond in 1880 in Amerika toen er een fusie plaats vond van P.F. Barnum’s Grootste Bezienswaardigheid op aarde’ met ‘Coopers en Bailey’s Tentoonstelling’.
De kenmerken van dit geweldige circus waren de geweldige organisatie, de voortreffelijke voorstellingen en de fantastische bezienswaardigheden. Elke kunstenaar vormde een klasse op zichzelf en er was een nooit vertoonde show van wondermenschen en menageriën. De entreeprijzen varieerden van ƒ 0,60 tot ƒ 1,25 en voor dames waren aparte verkooploketten ingericht.
De groote tent vormde een geweldige arena, welke plaats bood aan drie maneges, twee tooneelen, en een renbaan. De 3000 zitplaatsen waren in een ovaal om de arena aangebracht. De directeuren hadden zich moeite noch kosten getroost om van hun circus inderdaad iets wonderbaarlijks te maken, en hun inrichting zou, vergeleken met wat tegenwoordig op dat gebied wordt gepresteerd de toets der critiek glansrijk kunnen doorstaan.
Van de wondermenschen dienen genoemd te worden: Jo-Jo, de poedelman, een Rus, wiens geheele lichaam met lange hondenharen gedekt was, Queen Mab, een 19-jarige Francaise die slechts 18 pond woog, Anne Jones, de vrouw met den baard, bijgenaamd ‘Ezau Lady’, Charles Trupp, een Canadees die armloos was en met zijn voeten teekeningen wist te vervaardigen, Lollo, de Hindoe met het dubbele lichaam, en de 229 kilo wegende John Mac Donald. Er waren ook menschen met buitengewone physische eigenschappen als Billy Wells, die op zijn hoofd een blok graniet met een smidshamer tot gruis liet slaan; Hermann, de Hongaar, die door het uitzetten van zijn borst een ketting kon breken, Rob Roy, de Albino, die al zijn gewrichten kon verdraaien; Tomasso, het menschelijke naaldenkussen, die zich met naalden, spelden en hoedepennen liet doorsteken en James Morris, een Deen, die zijn huid een halve meter kon uitrekken.
Behalve clowns en potsenmakers kon men er een degenslikster, een rekenaar, die twee getallen van vier cijfers in 10 seconden uitrekende en een xylophonist (in die dagen een novum) bewonderen.
De menagerie bestond uit een haast volledige dierentuininventaris en voor de wagenrennen waren 70 paarden beschikbaar. Het is de begrijpen, dat een dergelijke inrichting niet alleen vele Meerbewoners maar ook duizenden Amsterdammers tot zich trok. “Het was er zoo druk dat er over de hoofden geloopen kon worden”, vertelde ons de oud-brigadier der veldwachters de heer L. Matter, die in die dagen met zijn collega’s op Oud-Roozenburgh de orde hielp handhaven.
Bron: Watergraafsmeer, eens een parel aan de kroon van Amsterdam van J.H. Kruizinga