1939 – 1950
Auteur: Erny van der Kleut-Sieswerda (1939). In 1960 gehuwd met Cor van de Kleut. Ze woonde t/m haar 6e jaar in de Landbouwstraat nr. 17 en in 1945 verhuisde het gezin naar de Gaffelstraat nr. 33. Haar ouders bleven in Betondorp wonen tot hun overlijden in 1999, Sinds 1975 woont ze in Middenbeemster.
Drogisterij in de Veeteeltstraat
In alle verhalen over winkeltjes in Betondorp mis ik dat over de drogisterij in de Veeteeltstraat pal tegenover de bloemenwinkel. De naam van de drogist kan ik me niet duidelijk herinneren. Kan het zijn Quatfass?: die naam speelt mij tenminste door het hoofd, maar het kan ook heel anders zijn. In mijn herinnering kwam hij met zijn kar ook regelmatig ‘langs de deur’ om bij de klanten hun oliekannen te vullen.
Katoenen lont zorgde ervoor dat de olie werd doordrenkt
Petroleum was in mijn jeugd in Betondorp als energievoorziening belangrijk. Tegenwoordig gaat koken, wassen en verwarmen allemaal via de moderne levering van energie maar dat was toen heel anders. Eén of twee oliestellen waren in elke keuken wel te vinden. Het onderstel werd gevuld met petroleum en een katoenen lont zorgde ervoor dat de olie werd doordrenkt. Die lonten waren ook verkrijgbaar bij de drogist. Het gebruik van petroleum was velerlei. De thee- of koffiepot ging op het kleine petroleumstelletje (één pits). Dat was meer een ‘warmhoudertje’; voor het sudderen van vlees en het trekken van soep werd het 3-pits oliestel gebruikt. Voor het verwarmen van de wekelijkse was, (die altijd op maandag viel), werd eveneens de ‘driepitter’ gebruikt.
Het rook er naar teer
Het spreekt voor zich dat door het veelvuldig gebruik ons groene oliekannetje (ik denk drie liter inhoud) nogal eens leeg was en dan werd ik naar de drogist gestuurd om dit te laten vullen. Dat winkeltje in de Veeteeltstraat vond ik heel bijzonder. Het was er een beetje schemerig want overal hingen vanaf de zoldering bezems, touwen sponzen, leren lappen en andere drogisterij-artikelen. En het rook er naar teer. (Mijn broers vertelden – een beetje beschaamd nu – dat er onder de toonbank van die kleine handborsteltjes in een mand lagen. Als zij bij hun avonturen erg vuil waren geworden pikten ze stiekem zo’n borsteltje er uit om zich enigszins toonbaar te maken alvorens met een kwade moeder geconfronteerd te worden). Achter in de winkel stond het grote petroleumvat. De olie werd met een handpomp bediend en in een literbakje opgevangen, waarna de inhoud daarvan door een trechter via het tuitje in de oliekan belandde.
Nog iets over de was
Ik herinner me hoe arbeidsintensief de wekelijkse wasdag (altijd op maandag)was. Het begon al zondagavond. Dan werd de vuile witte was in een grote
gegalvaniseerde met water gevulde waskuip gestopt. Dan ging er Sunlight-zeep overheen. De blokken werden geschaafd maar ook de ’zeepklopper’ werd
gebruikt om een lekker sopje te maken en dan ging het deksel erop. Met vereende kracht van mijn vader en moeder werd de kuip met deksel op het oliestel gezet. Het wasgoed stond de hele nacht zo lekker te trekken en tegen de ochtend was het waswater op temperatuur. Dan op de vroege maandagochtend werd de wasteil op de wasbok (een soort houten bank) met daarop Acme-wringer in een andere tobbe overgegoten en kon de was beginnen.
Enkele stukken nog even ‘in de bleek’ gezet
Ik herinner mij hoe mijn moeder -gehuld in haar bloemetjesjasschort met hoog opgestroopte mouwen- de dampende was behandelde. Vlekken werden grondig
verwijderd door stevig boenen met een harde wasborstel op het wasbord en daarna door de wringer gehaald. Dan ging de was in een nieuwe met schoon water gevulde teil. Maar er was nog meer te wassen want het sop was nog warm genoeg voor de bonte was. Spoelen was ook nog een hele klus want dat moest drie keer gebeuren, waar bij enkele stukken ook nog even ’in de bleek werden gezet’ en in de laatste wasbeurt ging altijd een zakje blauw om de was nog een beetje witter te maken. Afhankelijk van het weer kon de was dan lekker aan de lijn drogen. Bij nat weer was een wasrek rond de kachel de enige mogelijkheid om de was droog te krijgen. Hopelijk kon er op dinsdag gestreken worden. Maandag was dan altijd een rommelige dag. Je kunt het je voorstellen dat de maandag voor huisvrouwen een bijzondere zware dag moet zijn geweest. Daar moet je toch echt niet naar terugverlangen.
Onze eerste wasmachine, een ‘rond-draaier’
Enige jaren later, het zal omstreeks 1950 zijn geweest kwam er een nieuwe methode van wassen: een was-stamper, waarbij hulp van vaders kant werd
geboden om het wasgoed door het hete sop te bewegen. Omstreeks de jaren 1955 kwam bij mij thuis de eerste wasmachine, een ’rond-draaier’. Daar zat nog
geen verwarming in en dus moest de was toch eerst op het oliestel om op temperatuur te komen. In 1960 kocht ik zelf nog een wasmachine met rotator, maar ook toen nog zonder verwarming en vijf jaar daarna een echte wasautomaat. Wat een verbetering! En petroleum was voor huiselijk energiegebruik voorgoed in de ban gedaan. Gelukkig maar!!!
P.Sieswerda zegt
Leuk verhaal uit het verleden zus.
Om het nog verder over de energie voorziening van de olie en het oliestel te hebben,kan ik me nog goed herinneren,dat het vaak in de winter nogal eens flink wilde vriezen en dan ging het eenpits oliestelletje naar boven en werd onder de waterleiding in de wc geplaatst om zo te voorkomen dat de leidingen in de wc ruimte bevroren.
Ja toen waren er nog strenge winters en dan moest er het een en ander gebeuren om het huis tegen bevriezing te beschermen.
Ook het tropiesche auqarium in de achterkamer kreeg dan een oliestelletje onder de vissenbak geschoven.
Het was in die tijd heel gewoon en er was nog niemand die dacht aan het brandgevaar wat dit met zich mee kon brengen.
Wij wisten het niet beter en er werd ook niet voor gewaarschuwd.
Dat is tegenwoordig heel anders,maar wij zijn er mee opgegroeid en kunnen het na vertellen hoe het toen was voor de ontdekking van het aardgas.
Phil Tokkie zegt
In de jaren ’50 heette de drogisterij “Scheffer”.
Maar Ronald Van de Paverd (ook op Facebook) woonde er tegenover, Die weet het natuurlijk het beste.
Edo van Eekeres zegt
De drogisterij tegenover de bloemenwinkel heette De Vries-Rooker. Mevr. De Vries stond in die winkel. Er was geen meneer De Vries. Quatfas was de groenteman in de Ploegstraat. Simon Quatfass (de juiste spelling van de naam weet ik even niet) stond in de groentezaak samen met zijn vrouw.
Edo van Eekeres
Betondorper vanaf 1944 t/m 1969.
Arie Baars zegt
Ouatfass was toch een bekende wasserij in Oost?