1939 – 1950
Auteur: Erny van der Kleut-Sieswerda (1939). In 1960 gehuwd met Cor van de Kleut. Ze woonde t/m haar 6e jaar in de Landbouwstraat nr. 17 en in 1945 verhuisde het gezin naar de Gaffelstraat nr. 33. Haar ouders bleven in Betondorp wonen tot hun overlijden in 1999, Sinds 1975 woont ze in Middenbeemster.
Mijn herinnering gaat terug naar de jaren 1939 – 1950, mijn baby-, kleuter- en lagere schoolleeftijd, toen ik ‘nog dicht bij huis was’. In die periode maakte de volkstuin van mijn vader een elangrijk deel uit van ons levensonderhoud. Zeker in de oorlogsjaren heeft het er toe bijgedragen dat er in de hongerwinter toch aardappels en groenten op tafel konden worden gezet.
Die volkstuin lag, komend vanaf de Duivendrechtsebrug (rechtsonder) in de diepte van het voormalige Diemermeer. Dit is de situatie rond 1940, zoals ik die goed gekend heb en waar met een rode lijn de plek waar de volkstuin van mijn vader is gesitueerd, wordt aangegeven. Helemaal onder aan de dijk ligt nog de villa De Volharding, waar het volkstuincomplex naar werd genoemd. Net als zoveel andere volkstuincomplexen is De Volharding geen lang leven beschoren.
Op de luchtfoto, die al voor WOII moet zijn genomen, is te zien dat al gewerkt werd aan de aanleg van de Gooischeweg. Dat is ook te zien op een foto van mij in de kinderwagen. Die staat op een grote opgehoogde (besneeuwde) oppervlakte met op de achtergrond Onderlangs. Er staat volgens mij ook een bouwkeet.
De aanleg van de Roozenburglaan van Betondorp naar de Kruislaan was nog niet van invloed op de verdwijning van het volkstuincomplex, maar in 1955 werd de helft er van gevorderd door de Gemeente Amsterdam omdat daar de Gooischeweg eindelijk kon worden aangelegd. Thans is het hele complex verdwenen en is er een afvalpunt van de Gemeente Amsterdam gevestigd.
Het ‘Zwarte paadje’ is er wel nog steeds en ook daar heb ik een foto van anno 1939. Hier op is te zien dat er op de tuintjes (r) gewerkt wordt. De R.K. kerk is nog niet gebouwd. Dat gebeurde pas jaren na de oorlog.
Wat het Stadsarchief meldt over De Volharding het volgende
Waar in 1938 met zoveel enthousiasme begonnen was met tuinieren op ‘De Volharding’ volgden helaas de oorlogsjaren. Het tuinencomplex lag voor velen te ver afgelegen om met de fiets (door de Duitsers gevorderd) te bereiken. In 1942 werden Joodse mensen door de bezetter gedwongen hun tuin op te geven. Tijdens de hongerwinter vonden er plunderingen plaats. Na de oorlog werden de tuinen langzaamaan hersteld, er bleven nog tuinen braak liggen tot 1950. In dat jaar begon de vereniging actief nieuwe tuinders te werven. In 1955 werden 50 tuinen onteigend, de helft van het totaal. Dit was ten behoeve van de aanleg van de Gooischeweg. Er werd door de vereniging tegen dit besluit geprotesteerd en verschillende kranten maakten er melding van. Het 25-jarig bestaan in 1963 werd gevierd met een receptie in het Meerhuis aan de Brink in de Watergraafsmeer. Het hele complex inclusief villa is in 1977 opgeheven.
Tot zover mijn inleiding
Want ik vond het belangrijk om de geschiedenis van De Volharding vanaf het begin te belichten. Door de stadsuitbreiding werden na de oorlog ook nog andere volkstuincomplexen opgeheven, zoals “Nut en Genoegen” en “Vredelust”, Mijn ouders kregen verkering tijdens de Grote crisis. Mijn vader die van boerenafkomst was van Friesland naar Amsterdam gekomen om er werk te zoeken. Er was weinig werk maar in Watergraafsmeer stond nog een boerderij op de plek waar later het Ajaxstadion verrees. Daar heeft hij een poosje lange dagen voor heel weinig geld gewerkt tot hij ‘te duur’ werd bevonden en dus ontslagen. Het was er niet de man naar om thuis te blijven hangen en zocht een zinvolle dagbesteding. Tuinieren bijvoorbeeld. Toen in 1938 De Volharding werd opgericht was hij een van de eersten die zich voor een volkstuin meldde. Hoe het mogelijk was dat hij al zo gauw in 1939 zo’n mooi huisje er op kon laten zetten, weet ik niet. In ieder geval kon hij hier heerlijk zijn gang gaan om er een oase van te maken en te zorgen voor gezonde voeding. Hij genoot van de rust en de natuur daar in die diepte van de dijk. Daar is ook deze foto van gemaakt en natuurlijk met de baby als middelpunt.
Helaas is bij het maken van deze foto ergens dubbel geklikt, maar het is een van de weinig foto’s van mijn vader uit die gelukkige tijd, waar hij zijn groene vingers heerlijk kon gebruiken bij het telen van bloemetjes, groente en aardappelen.
In de heerlijke zomer na mijn geboorte in juni 1939 was mijn moeder natuurlijk ook graag gezellig lekker er bij in de tuin tussen de bloemetjes. Dan zat ze heerlijk op de waranda met de thee en met het baby in het zonnetje. Mijn en vader kwam ook vaak even langs om te knuffelen.
Tuinpad van mijn vader
Het huisje en zijn interieur kan ik me nog heel goed herinneren. In het kamertje stond een grote sofa, waar af en toe op uitgerust kon worden. Er lag een sprei op van kleurige gehaakte wol en aan de wand tikte een koekkoeksklokje dat beschilderd was met een bollenveld. Er lag een Chinese strooien mat en natuurlijk gordijntjes voor de ramen. Het huisje had ook een inpandig toilet aan de achterkant. Met een deksel. Van alle gemakken voorzien dus; alleen ontbrak de waterleiding. Voor de tuinders was er een gezamenlijk te gebruiken kraan net op de hoek. Ik weet niet of in de jaren daarna mijn moeder nog veel bezoeken aan deze tuin heeft gebracht, maar op deze foto zit ik op het tuinpad van mijn vader en met mijn vriendje Hans Lubse.
Er kwam ook wel bezoek van familie. Op deze foto is het mijn oom Gerrit, die schuin tegenover ons huisje ook een tuin had. Maar of het heel lang gezellig bleef, kan ik me niet herinneren. Het was immers oorlog en in 1942 gebeurden ook op dit vreedzame tuincomplex nare dingen. Er verdwenen zomaar tuinders, waaronder veel Joodse mensen en de tuintjes werden aan hun lot overgelaten. Maar mijn vader ging stug door met tuinieren.
Al snel was het hem duidelijk geworden dat in de komende winters een eigen groentevoorziening wel eens zou kunnen helpen om aan eten te komen. Daarom had hij een flink stuk van de tuin bestemd voor aardappels, plantte hij snij-, pronk- en slabonen, kool, wortels, spruitjes, tomaten, bessen en al wat meer. Verwonderlijk wat er allemaal van dit stukje grond geoogst kon worden. Voor zijn pijpje teelde hij zelfs tabak, want daaraan was ook al heel snel slecht aan te komen. Lekker was de tabak niet, maar hij deed het er maar mee.
Hoest
De aardappels gingen thuis in de kelder, Witte en bruine bonen en erwten werden gedroogd, slabonen en spruitjes gewekt. Die gingen in glazen potten in een ketel met een belletje dat rinkelde als het kookproces klaar was. Maar een deel ging ook wel ‘in het vat’, grote bruine aarden potten. Dan werden ze rijkelijk met zout bestrooid, afgedekt met een doek en daarop een plankje dat met een steen werd verzwaard. Zo kon het fermenteren en was er de hele winter door een keuze uit groente. Het was jammer dat mijn vader in zijn zuinigheid de snijbonen te groot liet worden. Als snijbonen op de dis stond gruwden we er van. ‘Witte juffertjes in het groen’ (snijbonen met witte bonen) werd een voedzame stamppot, maar wij noemden het ’hoest’ om de harde stukjes, die in je keel bleven hangen.
Hongerwinter
Om de winterraad te sparen werd natuurlijk wel gebruik gemaakt van de bonnen voor groente en fruit die soms te koop waren in de winkel van Anink in de Brinkstraat. Als er brood was stonden we uren in de rij bij de bakker en onder de poort was het heel koud. Ik kan me niet wel herinneren dat in de Hongerwinter mijn vader suikerbieten en bloembollen probeerde, maar daarvan afzag omdat het smerig eten was. Ook kon ik gebruik maken van de gaarkeuken. Dan kreeg ik een flesje zout mee. Ik ben er twee keer geweest: een keer werd erwtensoep opgediend en dat omschreef het hele ingrediënt: water waarin alleen van die grote groene erwten dreven, geen kringetje vet en geen andere groenten; de daaropvolgende keer was het aardappelschillensoep. Volgens mij waren die schillen ook niet gewassen. Het was gewoon afschuwelijk eten en gelukkig hoefde ik van mijn moeder niet meer naar de gaarkeuken.
Na de oorlog bleef de volkstuin nog steeds een bron van voedsel. We gingen vaak mee om te helpen. Zo mocht ik witte, bruine boontjes en erwten drie bij drie in een kuiltje stoppen. Of dan trok mijn vader een worteltje uit de grond en spoelde het af bij de kraan. Dat heerlijke peentje smaakte toen heel wat lekkerder dan nu en dat was ook zo met de tomaten. Heerlijk zo uit het vuistje!
Na de oorlog moest het huisje verkocht worden omdat mijn vader voor zijn baan bij de Gemeente Waterleiding een fiets nodig had. Hij kreeg een ander stuk grond om te tuinieren maar de lol van gezellig naar de tuin gaan was er natuurlijk wel af. Ook de grond was minder van kwaliteit. Zo kon het gebeuren dat mijn vader een grote aardappel rooide, waarin een heel muizennest bleek te zitten.
Allemaal van die kleine roze muisjes. Een andere keer had hij last van veenmollen. Nee, dit was niet meer zo leuk, maar gelukkig was er ook weer groente in de winkels. Toch, in verband met zijn groeiende gezin, bleef hij zorgen voor kwalitatieve aardappels en huurde daarvoor een stukje land helemaal in de punt tegen de dijk aan. Dat was heel vochtig omdat de dijk daar doorsijpelde.
Het wecken ging na WOII nog wel een tijdje door. Als de snijbonen geoogst werden gingen ze na het wassen in een grote teil (die natuurlijk ook gebruikt werd als familiebad). Er werd een plank overheen gelegd en daarop kwam de snijbonenmolen, waar om beurten mocht worden gedraaid of de snijbonenmolen gevoed.
Geen Volharding meer
De Volharding met de volkstuin van mijn vader, een belangrijk stuk in mijn leven, ligt nu helemaal bedolven onder het zand van de snelweg, maar mijn herinneringen zijn er, ook na zoveel jaren, nog steeds en daarom schrijf ik ze hier op. Achteraf realiseer ik me hoe belangrijk die volkstuin voor ons gezin is geweest. Ik kan me niet herinneren dat ik echt honger heb gehad. Dit in tegenstelling tot mijn vriendinnen die door ondervoeding vel over been waren. Door de vrieskou kregen ze ontstoken pijnlijke winterhielen, waar ze jaren later nog veel last van hadden.
De winters waren toen nog heel anders dan nu, vooral de hongerwinter was zeer streng. In de huizen konden de kachels niet aangestoken worden omdat er geen kolen of hout waren en om het weinige wat er was te koken was er dan een heel klein noodkacheltje. In dit verband herinner ik me nog heel goed de grote boom, die voor ons huis in de Landbouwstraat stond. Die was op een ochtend toen ik naar buiten keek, helemaal weg. Er lag geen splintertje meer… Hopelijk hebben de buren toen weer even hun kleine kacheltje kunnen stoken.
P.Sieswerda zegt
Leuk geschreven Erny.
Ik heb als je jongere broer natuurlijk ook de hele geschiedenis mee gemaakt,maar het eerste deel van de oorlog niet,want ik ben in augustus voor de hongerwinter geboren.
Ik was verbaasd van de foto,s die jij erbij gelaatst hebt,want die had ik voordien nooit gezien.
Ik kan me ook nog herinneren dat het aardewerken inmaakvat werd gebruikt om groente en ook wittekool in het zout in te maken,alleen de andijvie vond ik niet lekker uit het vat.Jaren hebben de vaten in het houten schuurtje gestaan wat tegen de muur was getimmerd.
Ik heb een van de inmaakvat nog thuis gehad en er een sierplant ingepoot,maar die ging natuurlijk dood,omdat het aardewerk was verzadigd van zout.
Ik heb alleen nog maar een foto van het vat,omdat hij in stukken in de tuin terecht is gekomen.