1783 – 2019
Auteur: Jan Dijk (1947) – Geboren en getogen in de Watergraafsmeer. Woont er nu nog steeds.
Frankendael is al bijna 100 jaar de enig overgebleven buitenplaats 1) van de Amsterdamse Watergraafsmeer. Dat was eens een volledig zelfstandige polder vol lusthoven en met een echt Rechthuis, op geringe afstand van de stad gelegen. Ik ben zelf in de Watergraafsmeer als buurman van die buitenplaats geboren, boven een postkantoor 2); vanaf ons gevaarlijke platdak keken we uit over parkgebied Frankendael. Óns huis is niet meer.
Fraaie houten poort uit 1783
Dat parkgebied, met in die tijd de Stadskwekerij, een gemeentelijke boomkwekerij, mocht je in mijn jeugd door de fraaie witte houten poort uit 1783 niet in. Er hing daar een bord: VERBODEN TOEGANG. Soms zat er een wachter bij. Ik was gehoorzaam. Zag de statige lindelaan in de verte. De reigers, ja, daar merkten we veel van. Poep vooral. Kwajongens haalden er vogelnesten uit (de reigernesten zaten er echt te hoog voor); kwajongen was ik in genen dele.
Als geloofsvervolgde uitgeweken naar Frankenthal?
Al wat je over Frankendael leest is onduidelijk, zodra het over de naamgever ervan (1695) gaat. Zelfs bij Jaap Kruizinga, de grote historicus van de Watergraafsmeer (1948), snap je er niks van. Hij schrijft, en iedereen schrijft het hem na, dat de grootvader van de naamgever als geloofsvervolgde naar het Duitse ´plaatsje´ Frankenthal uitgeweken was. Ik wil aantonen dat dat niet waar kan zijn.
Door bij elkaar gesprokkelde feiten te combineren met ten dele recent opgedane kennis probeer ik een verhaal te schrijven dat samenhang heeft, voor mij althans. Eerst volgt een vrij uitgebreide historische inleiding; desgewenst slaat u die over, maar liever niet. Er staan nogal wat voetnoten bij het verhaal. Aan u de keus ze te lezen. En vergeet niet, na afloop het Nawoord te lezen.
Calvinistische vluchtelingen uit de Nederlanden
In de nog volledig katholieke Zeventien Verenigde Nederlanden nam in de loop van de eerste helft van de 16e eeuw, de tijd van de Reformatie, het protestantse calvinisme hand over hand toe. Vooral in de zuidelijke Nederlandstalige, met name in Vlaanderen, dat direct tegenover Engeland ligt. Het leven werd die calvinisten niet gemakkelijk gemaakt, zowel van overheidswege als door katholieke fanaten; voor hen waren het immers allemaal ketters 3). Een verkeerde Bijbel lezen of drukken was al levensgevaarlijk. Velen sloegen op de vlucht. Er ontstond een vluchtelingenprobleem. Buiten de Verenigde Nederlanden ontstonden vluchtelingengemeenschappen van Nederlandse calvinisten. In Engeland en in wat nu Duitsland heet.
Vervolging protestanten door Queen Mary I, ook wel Bloody Mary geheten
In Engeland was die in het stadje Sandwich bij Dover de grootste, na die in Londen dan; er woonden destijds zelfs meer Vlamingen dan Engelsen in Sandwich. Onthoud die plaatsnaam. In Engeland overleed in het jaar 1553 Hendrik VIII’s enige zoon Edward VI op jonge leeftijd. Direct na zijn dood kwam dus dan maar de oudste dochter aan de macht. Hendrik was immers onophoudelijk gescheiden omdat hij maar geen sterke zoon kreeg. Die oudste dochter was de vurig katholieke Queen Mary I, ook wel Bloody Mary geheten. Ze begon de protestanten te vervolgen. Die calvinistische vluchtelingen, o.a. die in Sandwich, moesten nu ook uit Engeland weg; liefst ook de Engelse protestanten. Maar dat laatste lukte niet goed; wel werden er velen van hen verbrand. We zijn dat allemaal een beetje vergeten, maar het is echt waar. Sommigen van die Nederlandse vluchtelingen vluchtten dit keer maar naar Duitsland; anderen keerden weer terug naar Vlaanderen, dat mooi steeds calvinistischer werd, maar waar de vervolging wel aanhield.
Gelukkig, Bloody Mary overleed al na 5 jaar in 1558; stierf ze van verdriet wegens onbegrip bij haar landgenoten of van verdriet om haar miskramen die ze aan de Spaanse koning Filips II, haar echtgenoot, te danken had? Een van tweeën. Maar de ellende was voor de protestanten in Engeland vanaf dat moment nu wel (voorlopig) voorbij: jongere zus Elizabeth, the Virgin Queen, volgde haar op; het werd de grote Queen Elizabeth I. De gevluchte calvinisten konden weer terugkeren naar Engeland.
Nederlandse vluchtelingen in diverse steden
In de verschillende gebieden van ‘Duitsland’ woonden de Nederlandse vluchtelingen in diverse steden. Emden werd als belangrijkste kolonie van alle hun centrum; die havenstad in het bij uitzondering gemengde, maar toch overwegend lutherse graafschap Ostfriesland werd uiteindelijk bijna helemaal calvinistisch. Er werd zelfs Nederlands gesproken.
In Frankfort (hoofdstad van Landgraafschap Hessen) was ook een flink aantal calvinistische vluchtelingen uit de Nederlandse Provinciën terechtgekomen. Voorman Pieter Datheen (Petrus Dathe-nus), steil calvinist, verbleef daar in die tijd. Hij was, jong als hij was, schrijver van een in onze ogen knullige psalmberijming; die wordt in het huidige Nederland in een viertal afgescheiden gereformeerde kerkgenootschappen niettemin nog geregeld gebruikt, op hele noten zingt men ze zelfs 4). Gedrukt worden ze nog in Kruiningen.
Ook lutheranen waren afgodendienaars, vond Datheen
Datheen vond het maar niks daar in Frankfort, tussen al die lutheranen; Hessen was namelijk samen met zijn vorst in zijn geheel luthers geworden. Ook lutheranen waren afgodendienaars, vond Datheen; net als de aanhangers van die ‘vervloekte paapse afgoderij’. Weg van daar dus! 5).
Frederik III, de Keurvorst van het ‘Paltsgraafschap aan de Rijn’, oftewel de Palts, zelf overtuigd calvinist en met hem het gehele graafschap, wist er wel raad op. Hij stelde de calvinisten in 1562 een groot vrouwenklooster ter beschikking, niet ver van Mannheim. Het was in zijn geheel leeg komen te staan ten gevolge van de reformatie. Dat klooster had Frankenthal geheten (eigenlijk: Franckenthall). Daar konden die calvinisten, en niet alleen die van Frankfort, wel naar toe wat hem betrof. Mannheim op zijn beurt ligt niet erg ver van Heidelberg vandaan, van de catechismus van straks.
Vrankendale op één na grootste Duitse vluchtelingengemeente
Zo gezegd zo gedaan. Frankenthal werd een nieuwe, lange tijd volledig calvinistische gemeenschap, en juist daarom zo aantrekkelijk voor vluchtelingen uit de zuidelijke Nederlanden. Hier konden ze veilig hun eigenheid beleven. De stad in wording spiegelde zich aan het Genève van Calvijn, in die tijd een calvinistische Republiek.De Nederlanders noemden hun wijkplaats in de Palts voor zichzelf destijds Vrankendale. Het werd, na Emden, de op één na grootste Duitse vluchtelingengemeente.
Er kwamen vooral ambachtslieden en uitoefenaars van vrije beroepen te wonen, geen arme sloebers. Een nette plaats werd het, fijn om in te wonen.
Onder die vaklieden bevonden zich ook kunstschilders. Die vormden (eigenlijk pas vanaf 1585) de Frankenthaler Malergruppe. Gillis van Coninxloo is de beroemdste onder hen. Arcadische landschappen. Het moet er herrlich geweest zijn. Het paradijs op aarde. Ook schilderde iemand een schitterende verwoesting van Sodom en Gomorra – voorwaar een goed calvinistisch onderwerp. Maar intussen was het al niet meer zo volledig calvinistisch.
Het wonderjaar 1566
Vanuit die vluchtelingengemeenten in Duitsland en Engeland waren in de Nederlanden ’gemeenten onder het kruis’ ontstaan: calvinistisch onder Spaanse vroom-katholieke bezetting, dus kerkend in echt geheime schuilkerken; die gemeenten groeiden tegen de klippen op als kool. (Ter vergelijking: de latere katholieke ‘schuilkerken’ waren veeleer huiskerken, want geheim waren die vrijwel nergens; als hun vergaderruimte van buiten maar niet als kerk herkenbaar was.) In wonderjaar 1566, het jaar van de beeldenstorm en van het Smeekschrift der Edelen (zoek op) durfden de calvinisten ineens overal hun diensten in de open lucht te gaan houden: de bekende hagenpreken, waar ook psalmen werden gezongen. Wat waren er veel calvinisten! Die gemeenten onder het kruis zijn later opgegaan in de Gereformeerde staatskerk 6).
De Nederlandstalige Heidelbergse Catechismus uit 1563
Het was in Frankenthal dat de Nederlandstalige Heidelbergse Catechismus uit 1563 met zijn 52 ‘zondagen’ door Pieter Datheen voor het eerst in een zondag(avond?)dienst werd uitgetest; hij had ze namelijk zelf direct vertaald. Tegenwoordig wordt In de meeste kleine en iets grotere gereformeerde kerkgenootschappen in ons land in de avonddienst nog vaak gepreekt over een van diezelfde zondagen. In heel wat kerken zelfs elke zondag; net als in míjn jeugd in onze grote nogal donkere gereformeerde kerk, de Rehobothkerk, stadwaarts naast park Frankendael, op de hoek van de Zacharias Jansestraat en de Willem Beukelsstraat; hij is allang afgebroken. Over het schrijven van de correcte versie van de catechismus is heel wat gepalaverd in die tijd. In Zuid-Duitsland was hij zelfs een tijd verboden, omdat daarin de katholieke kerk ´een vervloekte paapse afgoderij´ genoemd werd! De Heidelbergse Catechismus is nu online te lezen. Doe het eens. In een nieuwere vertaling.
Misschien probeerden ze er zijn nieuwe psalmberijming ook alvast uit. Met hulp van een voorzanger en op hele noten natuurlijk.
Een bijzondere kerkelijke synode in Emden
In de gemeente (van) Frankenthal (de kerkelijke viel op goed calvinistische wijze samen met de wereldlijke) nam men het initiatief tot het beleggen van een bijzondere kerkelijke synode in Emden in 1571, dan het centrum voor alle calvinistische Nederlanders in diaspora zoals ik schreef. De brief die ze daarover naar Emden stuurden is bewaard gebleven. Die kerkvergadering moest een blauwdruk ontwikkelen voor de kerkordening die hen in de Nederlanden voor ogen stond, wanneer dat land eenmaal van het Spaanse juk bevrijd zou zijn. Het was in de geschiedenis van ons land dus een belangrijke plaats.
Frankenthal: proeftuin voor calvinistisch Nederland!
Het dorp kreeg al in 1577 stadsrechten, zo snel was het gegroeid. Na 1585 (Verlies van Antwerpen) kwamen veel meer zuidelijken naar het inmiddels vrije Noorden dan daarvoor. Ook naar het bloeiende Frankenthal vertrokken ze nog wel, omdat het er zo fijn was; die schilders bijvoorbeeld. Velen bleven daar lang wonen. Er bestonden contacten tussen al die calvinisten in diaspora en in de Nederlanden. Maar in Frankenthal zelf woonden inmiddels ook anderen dan calvinisten, ik schreef het al.
In de 18e eeuw kwam er een befaamde porseleinfabriek. Ze produceerden er, naast gebruiksaardewerk dat fraai beschilderd was met allerlei bloemen en menselijke figuren, bijvoorbeeld Chinezen, ook nog elegante porseleinen figuurgroepjes in barok- en rococostijl. De Frankenthaler is een bekend blauwe-druivenras. Intussen is het een plaats als vele andere. Met treinstation.In de Tweede Wereldoorlog werd de prachtige kleine stad, ongeacht zijn omvang 7), totaal verwoest.
De eerste Baldes
(Van het nu volgende is het begin puur hypothetisch. Later is het meer in overeenstemming met de waarheid.)
Jacob Balde (?) woonde in Frankenthal vanaf het allereerste begin. Terug naar Vlaanderen, waar hij vandaan was gevlucht (Ieper wordt ergens genoemd; maar door Kruizinga ook Nieuwkerken, waar ´ze´ vandaan kwamen’; dat ligt bij Sint Niklaas), kon of wilde hij niet meer. Hij was vanuit Vlaanderen eerst, met familie, naar de overkant, naar Sandwich gegaan, waar hij een zoontje kreeg: Izaak Balde. Maar ook daar moest hij, net als alle andere calvinisten, weg (Bloody Mary!).
Met zijn gezin reisde hij toen (en groupe per schip?) naar Duitsland; ze moeten een paar jaar in Frankfort of elders, in Emden bijvoorbeeld, gewoond hebben. Zodra dat kon verkasten ze naar het veilige Frankenthal.
Hij koos voor opkomend Amsterdam
Niet helemaal is uit te sluiten dat hij vanuit Sandwich eerst nog terugkeerde naar Vlaanderen en dat hij daarvandaan, al of niet na korte tijd, opnieuw uitweek, maar nu naar Frankenthal. Maar als je eenmaal gevlucht bent en het wordt niks beter, dan ga je meestal niet terug naar waar je vandaan gekomen bent. En in dat geval zouden ze later vast zijn teruggekeerd naar Engeland; dat kon immers weer. Nee, ze moeten volgens mij direct naar ‘Duitsland’ gegaan zijn. Ze hadden een kind, het was er veiliger voor hen. Ze aardden er. Toen ze na Leidens Ontzet (1574) naar de Lage Landen terug konden, naar het noordelijk deel, koos hij voor opkomend Amsterdam. Dat ontdeed zich nogal laat, pas met de Alteratie van 1578, van het Spaanse juk: men zette de katholieke magistraten op een boot, de stad uit. Die gingen in katholieke diaspora, naar Kalkar in Hertogdom Kleef.
Dat Jacob niet al eerder vertrok, zoals zoveel anderen, is te verklaren uit zijn lange omweg: even tot rust komen. Ook wilde hij zeker van zijn zaak zijn. Kreeg hij meer kinderen? (Het vervelende is, dat het familiearchief er niet meer is. Ik gis.)
Nazaten kwamen nog wel eens in Frankenthal
Amsterdam was voorheen een goed katholieke stad geweest, dankzij het Mirakel van de 14e eeuw. De meeste calvinisten van Amsterdam waren van oorsprong zuiderlingen, Jacob Balde (sr.) dus ook. Hij zal er een bedrijf opgezet hebben. Er kwam meer nageslacht. Nazaten kwamen nog wel eens in Frankenthal. Kleinzoon Jacob, Jacob jr., die in 1577 in Sandwich was geboren 8), (denkbaar is, dat zijn vader al of niet via een omweg 9) terugkeerde naar zijn geboorteplaats die de eerste wijkplaats van grootvader geweest was, zoals ik eerder suggereerde; hij had daar denk ik een vrouw gevonden, kreeg een kind en woonde er een tijdje), moet met zijn ouders vanuit Sándwich naar Amsterdam gekomen zijn. Jacob jr. haalde later zijn echtgenote in ieder geval weer uit het mooie Frankenthal (dat is zeker).
Een dan nog naamloos ‘hoog huys’ in de Diemermeer
Het was pas de achter- (of achterachter)kleinzoon van Jakob jr., Izaak Balde geheten (ook die naam is zeker en zo wordt het meestal geschreven), die op zíjn beurt ook weer in Frankenthal geweest is 10) en er een vrouw vond. Wat in de tussentijd met de Baldes is voorgevallen, daar weten we niets van.
In Amsterdam (was hij handelaar in gobelins, zoals ik ergens lees?) kon Izaak, getrouwd en wel, in 1695 een dan nog naamloos ‘hoog huys’ op de kop tikken in de voor de derde keer drooggemalen Diemermeer. Die derde keer was nodig geweest na de omvangrijke inundaties in het Rampjaar 1672, die de opmars der Franse legers onder Lodewijk XIV tot staan hadden gebracht. Kolossaal was dat geweest, die Hollandse Waterlinie. En maar net op tijd! Er was die winter ijs, maar gelukkig net niet dik genoeg voor de Franse legers om overheen te komen al zijn ze er wel aan begonnen in het huidige Zuid-Holland. De jonge Willem III deed met zijn soldaten de rest. Pas na acht jaar was de Diemermeer weer droog. (De omliggende landerijen, die men ook had laten onderlopen tot 50 cm, natuurlijk veel eerder.) Strikt genomen hoorde de Watergraefsmeer eigenlijk niet tot de Waterlinie; het lag erbinnen. Waarom dus eigenlijk? Dat hoge huys is de kern van het huidige Huis, dat is wel zeker.
Er had al iets gestaan vóór de inundatie
Op diezelfde plek heeft waarschijnlijk al iets gestaan vóór de inundatie; dat was een voorwaarde voor de functie die de eerste bewoner van het hoge huys (de heer Liebergen) reeds in 1660 in de Watergraefs- of Diemermeer bekleedde, ‘schepen en heemraad’: er moest tenminste iets staan. Het was zijn kavel na de vorige, de tweede, droogmaking van na de dijkdoorbraak van 1651, en waarschijnlijk daarvoor, na de allereerste droogmaking, van diens vader (de familienaam lees ik in al die perioden bij Kruizinga, die alle functionarissen noemt). Na 8 jaar inundatie zal er niet veel van overgebleven zijn. Het was nog de ‘kleine ijstijd’ 11), zelfs een koude fase daarin! Een zware orkaan in 1675 vernielde opnieuw veel. Dezelfde die in Utrecht het schip van de Domkerk had doen instorten.
Het was nog in de Gouden Eeuw, de Nederlanden waren ook na het Rampjaar een absolute grootmacht in de wereld.
Onze eigen stadhouder Willem III op de Engelse troon
(Dat zouden ze in Engeland nog gaan merken: eind november 1688 kwam er een invasie door een tot de tanden bewapende Hollandse vloot, vier keer zo groot als de Spaanse Armada een eeuw eerder, die vanuit Hellevoetsluis was uitgevaren en Gods wind mee had gehad; we zetten onze eigen stadhouder prins Willem III met zijn vrouw op de Engelse troon: William(III) & Mary(II), beiden directe nazaten van Engelse koning. De dan opnieuw katholieke Engelse koning vluchtte als een haas. Pas in het noorden van Ierland, dat toen gewoon bij Engeland hoorde, lukte het hem slag te leveren 12) ; die verloor hij. Eindelijk waren de katholieken definitief verslagen. De Engelsen noemen het de Glorious Revolution; beter ware het te spreken van de Dutch Revolution. De Engelse koning begon een beetje te lijken op onze stadhouder. Maar daarna liep ónze Gouden Eeuw wel langzaam af en begon de Engelse.)
Overal in de schatrijke Zeven Nederlanden van toen verrezen nu de mooiste buitenplaatsen. Bijvoorbeeld in de Watergraefsmeer.
Hoe Frankendael aan zijn naam kwam en iets over de eerste decennia van Frankendael
Izaak Balde verfraaide het door hem gekochte vrij nieuwe hoge huys waarschijnlijk wel enigszins, maar breidde eerst de tuin uit; hij liet er, lees ik, een gracht omheen aanleggen en gaf het geheel nu ook een naam. Dat werd: Frankenthal. Naar de stad waar zijn (erg verre) voorvader toevlucht had gevonden, na diens queeste. Ook naar de lommerrijke stad, waar hijzelf een vrouw had gevonden? (Zie nawoord). Waarschijnlijk geschiedden de grootste verbouwing van het huis en de bouw van de koetshuizen pas later in de eeuw.
Natuurlijk vernederlandste hij de naam. Was Nederlands niet de belangrijkste taal op aarde? Ja, een enkele literator (Becanus) meende, dat in het paradijs vast Nederlands gesproken was. Maar Frankendal noemde hij het niet. Ook niet Vrankendale, zoals vroeger ooit. Het moest idyllisch klinken, anders: Frankendael! Mijn eigen associatie met die naam is: De Leeuwendalers van Vondel uit 1647, een toneelstuk over idyllische vrede na strijd in Leeuwendael. Hij moet zijn eigen speciale reden gehad hebben.
160 Buitenplaatsen in de Watergraafsmeer
In de Watergraafsmeer stonden in de 18e eeuw wel 160 van zulke buitenplaatsen 13). Sommige als tweede huis voor schatrijke Amsterdammers die aan de nog nieuwe stadsgrachten woonden. Watergraafsmeer: ‘spilpenning der Amsterdamse kooplieden’. Izaak Balde was dus welgesteld; de familie had inmiddels een sociale stijging doorgemaakt. Frankendael was destijds overigens lang niet de grootste buitenplaats in de Diemermeer.
Op een mooie vogelvluchttekening van de hele Watergraafsmeer uit 1719 (ik ken iemand die hem in het groot trots aan de muur heeft hangen) is een smal huis van 2 verdiepingen (‘hoog’) met typisch 17e/18e-eeuwse hoektorentjes te zien. Misschien heeft Izaak die er op laten zetten, of anders zijn voorganger. Veel huizen op die kaart zien er overigens bijna net zo uit, met twee torentjes. Later is er zoals ik schreef flink aan Huize Frankendael verbouwd. Nu staan er misschien andere torentjes op van later datum; een van de twee is een schoorsteen.
Het Verheerlykt Watergraefs- of Diemer-Meer
In een mooi en veel bekeken boek uit 1725, met idyllische prenten van de toen heel populaire graveur Daniël Stoopendaal (Het Verheerlykt WATERGRAEFS- of DIEMER-MEER) staat een lang gedicht, waarin de Watergraafsmeer verheerlijkt wordt als het paradijs op aarde. Uit de kunst van die jaren zou je kunnen opmaken, dat de zon altijd geschenen moet hebben. Alle mensen zijn blij. Het was een begeerde locatie. Leuk om door te bladeren dat boek. De mooiste van die buitenhuizen worden erin afgebeeld. Het was in dat jaar trouwens een korte warme tussenperiode in de kleine ijstijd.
Een vage gravure van Frankendael
Er staat maar een vage gravure in van Frankendael, daarop zijn die hoektorentjes net even boven de bomen uit te zien; het huis lijkt toch wel op wat op die vogelvlucht-tekening staat. De grote verbouwing en uitbreiding zijn waarschijnlijk nog helemaal niet aangevangen. Plantte Izaak Baldes voorganger Liebergen de ‘ypebomen’ al, die je helemaal rondom ziet staan en waarvan melding wordt gemaakt? De gracht is er niet goed op te zien, maar lijkt er wel te zijn. Is het soms een ‘oude opname’?
Huize IJslandt aan de Middelwegh (op mijn geboorteplek), begin 19e eeuw door een latere eigenaar van huis en parkgebied Frankendael opgeslokt en afgebroken 14), krijgt in het boek wel een mooie prent, twee zelfs; ook de fraaie theekoepel aan de voorzijde met een stenen siervaas op de top krijg je te zien. Achter het brede huis ligt een fraaie Régence-tuin, net zo een als eind vorige eeuw achter Huize Frankendael is aangelegd, met galante mensen. Bovenop twee torentjes. Verder bij mij niets over bekend. Alle huizen die afgebeeld staan in dat boek hebben zo’n soort tuin 15).
Follies
Later die eeuw kwamen er in de grote tuinen van die buitenplaatsen follies te staan, rare fantasie-bouwsels. Zo was de voorloper van de huidige hermitage in park Frankendael mogelijk een ruïne van een Griekse tempel; een van de twee Gildemeesters (vader en zoon Jan) die het huis 2e helft 18e eeuw in bezit hadden, heeft de tuin van Frankendael namelijk verder vergroot en verfraaid en die follie geplaatst. Op een van de andere buitenplaatsen viel een fraaie ‘Turksche tent’ te bewonderen, gelijkend op die in Broek in Waterland die er nog altijd is. Het werd een theetuin; die waren heel populair.
Hermitage met heremiet
Achter Frankendael kwam in de daarop volgende eeuw een ‘plezier- en theetuin’. Op het terrein IJslandt kwam in die pleziertuin een kloostertje te staan met nonnetjes voor de ramen; de ruïne van de tempelruïne werd nu die hermitage, met een heuse heremiet die met zijn hoofd knikte wanneer je er een munt in deed 16). De hermitage zag er met opzet als een ruïne uit. Die heremiet is nu in bezit van het Amsterdam(s Historisch) Museum. Soms zat er een levend mens, op hoogtijdagen was je nooit zeker. Lees Pinksterblommen van Justus van Maurik op internet.
Inmiddels ziet die hermitage er iets te mooi uit, niet meer als een ruïne. Wegens vandalisme kun je er niet meer komen: het bruggetje is weggehaald. Jammer, ik las er een paar keer voor uit Pinksterblommen.
Achter het huis een kas
Izaaks vrouw was helaas al in 1702 overleden; rondom de bevalling zoals zovelen in die jaren? Hij-zelf is jaren later als eenzaam weduwnaar aan zijn eind gekomen. Kinderloos. Was het allemaal niet meer dan een idylle geweest? Over zijn vrouw weten we niets. Over hemzelf verder evenmin. Alleen maar vraagtekens. Een en al triestheid?
Een nicht nam Frankendael van hem over, in de jaren ‘40 van de 18e eeuw, samen met haar echtgenoot. Zij konden eindelijk wellicht van het al enigszins verbouwde Frankendael gaan genieten. Zij bouwden vlak achter het huis een kas, waarvan de stenen fundamenten later zijn gevonden. Waarschijnlijk woonden ze op Frankendael al een tijdje in. Hun gehuwde dochter verkocht het in 1759 alweer door. Aan Jan Gildemeester senior. Waarom toen al? Het economisch getij ging in de Nederlanden trouwens al heel langzaam achteruit. Maar hij heeft mogelijk pas echt die verbou-wing doorgevoerd, want hij kwam uit een zeer welgestelde familie.
Zijn zoon Jan Gildemeester junior was nog veel rijker. Frankendael was nu voornamer geworden dan Huize IJslandt 17).
Zoon Jan leverde de stad Amsterdam uiteindelijk zelfs de Vrijheidsboom die in het roerige jaar 1795 op de Dam stond. De eerste Vrijheidsboom in het land. Strikt genomen het begin van de huidige staatsvorming van Nederland.
De rest is geschiedenis die vaststaat.
NAWOORD.
Ene Jacob Balde is, lees ik bij Kruizinga, in 1577 in Sandwich geboren, niet in 1557 zoals ik abusievelijk onthouden had. Dankzij die vergissing bedacht ik bovenstaande; ik wijzigde het stuk niet echt toen ik mijn fout inzag, paste het verhaal wel aan. Qua tijd kan het verhaal van Kruizinga dat daarna volgt historisch namelijk helemaal niet kloppen.
Het is al merkwaardig dat twee van de grootste calvinistische vluchtelingenkolonies, Sandwich en Frankenthal, in de geschiedenis van Frankendael kennelijk een rol spelen; heeft men van de ene naar de andere moeten vluchten?
Rond 1600 waren er allang geen vervolgingen meer in de Lage Landen zoals de schrijver suggereert, en vanuit het zuiden kon men zonder meer naar het Noorden. Dat Frankenthal moet als wijkplaats veel eerder dan in die jaren een rol gespeeld hebben in de familie. Het is dan ook goed denkbaar dat ze van de ene naar de andere kolonie hebben moeten vluchten – en toch contact met die kolonies zijn blijven houden. Je had immers mogen verwachten, dat ze allemaal naar dezelfde kolonie vluchtten.
Dan moet ook de emotionele impact van de vervolgingen en van het zoeken van een wijkplaats in 1695 geringer zijn geweest dan Kruizinga veronderstelt en iedereen hem nazegt; het was al zo lang geleden. Bijna net zo lang als nu de Krimoorlog, ik overdrijf een beetje; misschien is de herinnering ook daaraan nog levend bij een paar nazaten. Jacob sr. was de stamhouder, hij zou in Amsterdam verteld kunnen hebben over zijn omzwervingen.
Het deel rond 1555 is fantasie; maar wellicht is er toch iets van waar. (Nogmaals, het familiearchief van de Bal-des is er niet meer.) Mocht Isaak Balde in 1695 nog emoties gevoeld hebben bij Frankenthal als calvinistische wijkplaats, dan moet de nagedachtenis wel heel heftig geweest zijn. Heftig was het hooguit alleen tot 1575; van-af dat moment kon men immers naar de Noordelijke Nederlanden. Maar heftig was het vooral ten tijde van Bloody Mary!
Jan Dijk
(Belangrijke bron: De catalogus van de tentoonstelling Kunst voor de Beeldenstorm uit 1986, het deel Ketters en Papen, die ik toevallig onder ogen kreeg. Eventuele illustraties: de Vogelvluchtkaart met detailopname, de Waterlinie, kaartje van Duitsland, een porseleinfiguurtje, Frankendael van Stopendaal, Huize IJslandt.)
Voetnoten:
1) Afgezien van het nog bestaande De Vergulden Eenhoorn aan de Ringdijk, van origine misschien meer een boerderij dan een buitenplaats; alleen Huize Voorland, dat figureert in de nieuwe veelgeprezen biografie van Jacob van Lennep die Marita Mathijsen schreef, is in die 100 jaar nog afgebroken, en wel in 1934.
2) Natuurlijk doel ik hier niet op de telefooncentrale, ook een PTT-gebouw, dat er nog steeds staat.
3) In 1568 was in de noordelijke Nederlanden slechts 3% van de bevolking lid van de calvinistische kerk; in het zuiden was dat toen veel meer.
4) Lees hierover Het psalmenoproer van Maarten ’t Hart: kerkleden verzetten zich eind 18e eeuw tegen de invoering van de Nieuwe Psalmberijming van 1773 en schuwden daarbij geweld niet. Zelf heb ik de kerken waar ze nog altijd de psalmen van Datheen zingen eens ‘Daatjeskerken’ horen noemen; op Wikipedia kun je vinden waar dat nog gebeurt, veelal op hele noten. De berijming van Filips van Marnix van Sint Aldegonde is veel mooier, ook volgens Constantijn Huygens, maar is nergens gebruikt. In de mooie gebonden uitgave van de 150 Psalmen van Sweelinck door het Gesualdo-consort is overal die vertaling te vinden.
5) Volgens een zeer recente visie is Datheen ook de auteur van ons volkslied.
6) Die gemeenten onder het kruis moet men niet verwarren met de Gemeenten onder het Kruis van nu: die hebben met de kerkelijke Afscheiding van de 19e eeuw, vanaf 1834, te maken.
7) 100.000 inwoners gold voor de geallieerden als ondergrens om een Duitse stad te bombarderen. Behalve voor plaatsen dicht bij de landgrens. En dat was Frankenthal echt niet. Een verkeerd bombardement dus, zou ik zeggen.
8) Dat lees ik op verschillende plekken; in 1577, dus voor de Alteratie van 1578.
9) Sinds de Pacificatie van Gent van 1576 kon je in principe vrij reizen door de Lage Landen.
10) Hij kan nooit de kleinzoon geweest zijn van iemand die in Frankenthal een wijkplaats gevonden had, zoals in boeken en op allerlei websites staat. Gezien de afwisseling van namen (Jacob, Izaak, Jacob enz.) kan hij een achterkleinzoon geweest zijn van , qua jaren zou dat het best kunnen uitkomen. Kruizinga slaat er maar een slag naar, mijns inziens. Ikzelf trouwens ook. Gezien het geboortejaar in Sandwich van Jacob Balde (jr. ) dat Kruizinga noemt kan het bij de hier vermelde Izaak evenmin om een kleinzoon van hèm gaan, zoals hij schrijft.
11) Een periode van lagere temperaturen en koudere winters, die duurde van de zestiende tot de negentiende eeuw.
12) The Battle of the Boyne, die nog altijd herdacht wordt in de beroemde Oranjemarsen van Noord-Ierland. In 1690.
13) Een groot deel van de straten van de Watergraafsmeerse wijk Amsteldorp (het deel dat Tuindorp Amstelstation heet, of rode-daken-dorp genoemd wordt) is vlak na de oorlog naar deze buitenplaatsen vernoemd.
14) Zoals mijn eigen geboortehuis op zijn beurt helaas door de Kamerlingh Onneslaan werd opgeslokt. Ook een idylle?
15) Régence: tijdens regentschap voor Lodewijk XV van Frankrijk, die een achterkleinzoon was van Lodewijk XIV. Na een recente omturning van de tuin is het régencekarakter niet meer goed herkenbaar.
16) Voordat die hermitage recent gerestaureerd werd, iets te mooi wat mij betreft, maar gezien vandalisme niet anders mogelijk, was het gebouwtje inmiddels een ruïne van een ruïne van een tempelruïne geworden (even doordenken). Bestuurder Elgar Vos sprak altijd slechts van een ruïne van een ruïne; zonder hem was het park niet geworden wat het nu geworden is. Vlak bij ‘IJslandt’ is een Elgarmonument.
17) Zie verder mijn verhaal op deze website De Fontein van huize Frankendael –
Jan Bon zegt
Zeer interessant stuk voor een niet Frankendaeler! Met humor geschreven en een knipoog naar Kruizinga!
Frankendael zie ik nu toch anders dan voor dit boeiende stuk!
Jan Dijk zegt
Ja Kees, we zijn aangetrouwd familie. Jouw oma was een nicht van mijn grootvader als ik het wel heb. En Beppie Zijp was mijn lagere-schoolvriendinnetje. Zij zag hoe eens iets nogal zwaars op mijn hoofd viel. De lente begon voor mij met Sandaaltjesdag. Was er eerder dan Rokjesdag. Moet ik altijd aan haar denken.
Reacties zegt
René van Eunen Wat een geweldig stuk geschiedenis. Complimenten aan Jan Dijk.
AH Schouten Leuk om nogeens zo,n prachtig stuk historie te lezen!
Bas Bieringa Liep er mijn krantenwijkkie. Elke dag het Parool in de bus van de Franedaelers. Was wel ff een omweggetje en bij de nieuwjaars wensen was er nooit iemad thuis. Nix fooi maar het was er wel altijd mooi.
Kees Zijp Jan Dijk een heel mooi verhaal, volgens mij ben jij nog in de verte familie van mij. Mijn oma heette ook DIJK en was getrouwd met Egbertus Zijp.
Marijke Vlieger-brokmann Onze trouwfoto’s zijn daar gemaakt en we hebben daar ook met de kinderen geschaatst nog steeds mooie buitenplaats