Bron: Trouw (1996)
Een groeiende stad annexeert zijn buitengebied. Dat is van alle tijden. Wie de bebouwingsgeschiedenis van Amsterdam kent, vindt daar midden in de stad nog de sporen van terug. De Slatuinenweg in Amsterdam West bijvoorbeeld is nog een polderpad met kleine huizen tegen een kade, haast een stukje openluchtmuseum. De gracht langs de Ruysdaelkade heet nog steeds de Boerenwetering en dwars door Amsterdam Oost loopt de Ringvaart van de Watergraafsmeer. Een van de meest markante overblijfselen van het platteland in de stedelijke bebouwing is misschien wel de buitenplaats Frankendael aan de drukke Middenweg.

Achter een gewone poldersloot ligt het statige landhuis met ervoor klassieke beelden en een typisch achttiende-eeuwse fonteinpartij met watergeesten en een kind op een dolfijn. Met de buitenplaatsen Meerlust, Zomerlust, Roosenburg en Landmeer is Frankendael terug te vinden op de topografische kaart van 1839-1859 in de vroegere Watergraafsmeer. De andere landgoederen zijn verdwenen, opgeslokt door de Amsterdamse woonwijken. Alleen Frankendael is behouden gebleven. Het is nu een park met een bijzondere vogelrijkdom.
Er broeden minstens zesendertig soorten in een ongekende dichtheid. De vele holle bomen, takkenbossen die van snoeiwerkzaamheden blijven liggen en het plaatselijk dichte struikgewas zijn daar niet vreemd aan. IVN-er Ludger Stuijt telde in 1994 op een terrein van amper vijf hectaren 302 broedparen van 34 soorten, waarbij de blauwe reigers niet waren meegerekend. Niet minder dan vijfentwintig merelparen, zestien paren winterkoningen, dertien paren koolmezen en drie paren boomkruipers hadden een territorium op Frankendael. Boomvalk en grote bonte specht behoren tot de broedvogels. Vorig jaar broedde de boomklever met succes na zeventig jaar afwezigheid.
OVERAL VOGELS
Je kunt geen wandeling maken door het park, of je komt vogels tegen: kokmeeuwen, waterhoentjes, holenduiven, Turkse tortels en houtduiven tussen de parkeenden. Als iemand voer komt strooien, zie je de heggemussen, winterkoningen en merels in het struikgewas, groenlingen, vinken, eksters, kool-, pimpel- en staartmezen in de bomen, roodborsten op het pad en halsbandparkieten krijsend in de lucht. De meest opvallende vogels zijn de blauwe reigers, die hun nesten vooral in de hoge bomen langs de Middenweg hebben. Het is al druk in de kolonie. Mannetjes staan op de nesten en maken allerlei gebaren om vrouwtjes te lokken. Kokhalzende kreten en schorre schreeuwen zijn niet van de lucht. Op sommige nesten zitten de reigers al te broeden, maar dat is van de weg af niet te zien.
OVERLAST
De eerste vestiging van reigers dateert van 1910, toen Eli Heimans twee nesten meldde. Die eerste reigers werden gedood om de overlast, die men van een reigerkolonie verwachtte. Tien jaar later vestigden zich tien paren tegelijk. Toen hun aantal in 1923 was uitgegroeid tot zo’n dertig paren, deed een naburige boer opnieuw een poging ze uit te roeien. Dat lukte maar gedeeltelijk, omdat de Dierenbescherming er halverwege een stokje voor stak. Maar de reigers waren op Frankendael toch niet veilig. Nadat ze opnieuw verstoord werden, weken zij in 1927 uit naar het Oosterpark, toen nog de Oude Oosterbegraafplaats. Daar werden ze weer verjaagd en ze keerden terug naar Frankendael, waar de kolonie in 1944 zijn maximum bereikte met ongeveer 250 nesten. In de naoorlogse jaren werd de kolonie beperkt door nesten uit te stoten, wat pas in 1987 door de toen ingestelde deelraad Watergraafsmeer werd verboden. Er broeden de laatste jaren gemiddeld 150 paren.
Minstens even boeiend als de vogelwereld is de flora van Frankendael. Voor een belangrijk deel bestaat die uit stinzenplanten, die er al een paar eeuwen groeien tussen gewone wilde bosplanten als zevenblad, fluitekruid, speenkruid, kraailook, grote brandnetel, geel nagelkruid en hondsdraf. Waar je kijkt, bloeien sneeuwklokjes. Vlak bij het toegangshek aan de Middenweg puilt het Japans hoefblad uit de oever van de sloot met hele kroppen van geelwitte bloemhoofdjes. Aan de andere kant van de oprijlaan bloeit het lenteklokje als een sneeuwklokje met breder blad en grotere bloemen met een groene punt op elk bloemdekblad. Langs die laan komen wilde narcis, sterhyacintje en grote en kleine sneeuwroem op. Voorjaarskrokussen bloeien voor het huis. Van de woekerende prachtframboos zijn alleen de stekelige stengels terug te vinden en voor de bijna zwarte bloemen van de donkere ooievaarsbek of treurende weduwe moeten we in mei terugkomen.
Het merendeel van de bomen is inheems. In het bos staan vooral beuken en zomereiken, essen, populieren en gewone esdoorns. Het zijn vaak monumentale bomen, romantisch met klimop ommanteld. Er bloeien veel hazelaars en op tal van plaatsen staan grote hulsten en oude taxussen. Frankendael heeft nog steeds het karakter van een achttiende-eeuwse buitenplaats. De aanleg van het park vertoont nog veel kenmerken van de Engelse landschapsstijl, die vooral in de vorige eeuw in zwang was. De eendenvijvers zijn bochtig als stukken rivier, die nergens vandaan komen en nergens heen gaan. Er liggen grote zwerfstenen en er zijn dichte rododendronbosschages. Het staat er vol exotische struiken en bomen, zoals papierberken, Japanse ceders en Japanse notebomen, blauwsparren, moerascipressen, dennen, een oude altijdgroene Quercus x turneri ‘Pseudoturneri’ (een kruising tussen steeneik en zomereik) en nog volop bloeiende toverhazelaars. Er is zelfs een ‘follie’, een tempelachtige ruïne, achter een spiegelende vijver, waar de gele lis opkomt.
ALLEGAARTJE
Verder is het landgoed een wonderlijk allegaartje. Overal lopen kippen rond – er worden dikwijls clandestien kippen bij gezet – en op onverwachte plekken vind je stukjes nagebootste natuur van een paar vierkante meter met jeneverbes, winterheide en brem. Er is een heemtuin, waar sleutelbloemen en Italiaanse aronskelken groeien bij een moerasje met knotwilgen en een loopplankier langs het water. Verder maken schooltuinen, het volkstuincomplex Klein Dantzig, een handelskwekerij en de stadskwekerij deel uit van de buitenplaats.
Op de kwekerijterreinen en op de grindpaden groeit het klein bronkruid massaal. Deze bijzondere soort, die in en om Amsterdam lange tijd niet was aangetroffen, werd in 1995 door vrijwilligers van FLORON (Stichting Floristisch Onderzoek Nederland) herkend. In navolging van de ornithologen – die met hun SOVON-project proberen een beeld te krijgen van de Nederlandse vogelwereld – inventariseren de vrijwillige floristen sinds 1989 heel Nederland om inzicht te verwerven in de verspreiding van de 1400 inheemse vaatplanten in ons land.
Met FLORON-medewerker Ton Denters zocht ik achter het huis tevergeefs naar de gladde ereprijs, die er vorig jaar in een rozenperkje werd gevonden. Volgens Denters is het een lastig te herkennen soort, vrij schaars voorkomend in Amsterdam. “Nog iets zeldzaams is het groot glaskruid, dat bij de ruïne groeit, maar dat is zo kort na de winter niet te vinden.”
Natuur deze week
Allerlei kleine dieren zijn uit de winterverstarring ontwaakt. Vaak is het eerste dat zij doen, zich koesteren in de zon, die al flink krachtig wordt. Dikke blauwe bromvliegen doen dat op vensterbanken en muren op het zuiden. Op sommige plekken, bijvoorbeeld de dijken van het IJsselmeer, kunnen honderden lieveheersbeestjes bij elkaar in de zon zitten. Je komt ze nu ook in de tuin tegen. Op straat verschijnen de wegmieren, die hun nesten onder de trottoirtegels hebben. En aan de slootkant rennen zwarte wolfspinnetjes snel weg, die op het dorre neergeslagen riet van de zon genoten. Al op de eerste avond zonder vorst liepen op het verlichte raam krabspinnen rond. Overdag verblijven deze wandelende spinnen tussen de klimop onder het raam, waar ze ook overwinterd hebben. ’s Nachts zijn al weer pissebedden en hooiwagens in de weer. Je kunt ze aantreffen op muren en boomstammen. Ook de regenwormen zijn weer actief tussen het dorre blad op de grond. Een geluk voor merels en andere lijsters, waarvoor regenwormen stapelvoedsel zijn.
Wie deze winter de vogels in de tuin heeft gevoerd en dat nu nog doet, dient dat geleidelijk te verminderen. De vogels moeten langzamerhand weer helemaal voor zichzelf kunnen zorgen. De houtduiven in de watercipres hebben zojuist twee jongen gekregen, foeilelijke naakte zakjes met geel nesthaar, uitpuilende krop en gezwollen ogen. Een roodborst bouwt een nest van stukjes dor blad in de spreeuwpot tussen de klimop boven de voordeur. Witte kwikstaarten zijn weer present bij boerderijen, waar ze slakjes zoeken in de slootkant, bij de mesthoop of bij het kuilgras.
Eindelijk beginnen de krokussen goed in bloei te komen. In de voortuin staan de boerenkrokussen wijd open. Ook toont de vroege sterhyacint Scilla miczenkoana, die vroeger Scilla tubergeniana werd genoemd, sinds zondag porseleinwitte bloemen met een fijn blauw streepje. De Oosterse sterhyacintjes zijn nog niet zo ver. Tussen het ontluikende blad zijn net de donkerblauwe knopjes te zien. In een buurtuin staat het blauwe druifje al drie dagen in volle glorie te pronken. In de beschutting van een tuinmuurtje bloeit het herderstasje weer volop. En in een plantsoen dat een tijdlang niet geschoffeld is, staan paarse dovenetel, vogelmuur en kleine veldkers in bloei. Speenkruid in een bosje in de buurt heeft nu bloemknoppen.
Henk van Halm
Ik ben in de Watergraafsmeer geboren en herinner me heel goed Frankendael en de volkstuinen : Klein Dantzig. Momenteel woon ik in Friesland (Sneek) waar mijn voorouders vandaan kwamen. Ons gezin ging vaak wandelen in het prachtige stukje groen en mijn vier jaar oudere broer was soms uren zoek. Heel fijn, dat stuk groen vlakbij een wereldstad. Ook het
Oosterpark was heel bereikbaar, ook daar waren wij vaak. Ik ben nu 77 jaar
en dan komen al die herinneringen weer naar boven. J.M. van der Feen,
Schierstins 96, 8604BZ Sneek.