2019
Bron: Het Parool – Ivo Weyel – 03 mei 2019
In de Zacharias Jansestraat waren verzetsstrijders tijdens de oorlog de buren van NSB’ers en zaten Joodse onderduikers tegenover foute Duitsers. Het buurmeisje van de vader van Ivo Weyel weet alles nog.
Het begon met een brief van Ena Breukelaar aan mijn uitgever, maart vorig jaar. Ze had mijn net verschenen boek Oorlogszoon gelezen, over het onderduikdagboek van mijn vader dat ik had gevonden na de dood van mijn ouders. Mijn vader had daar nooit over gesproken. Ik leerde dingen over hem die ik niet wist, maar bleef zitten met nog meer vragen dan voorheen.
Ena was in die tijd mijn vaders buurmeisje in de Zacharias Jansestraat in de Watergraafsmeer, en wist antwoorden. Ze is 85, met helder blauwe ogen en een heldere geest. Ze weet namen en feiten van iedereen die toen in de straat woonde, een straat ‘waar niemand bij elkaar over de vloer kwam, maar waar iedereen er voor elkaar was’, zoals ze vertelt.
Bakermat
Deze bijzondere straat was een bakermat van de illegale pers. Vrij Nederland werd er getypt en gestencild. Trouw werd er gedistribueerd, er was contact met verzetshelden als Henk van Randwijk, Henk Hos, Sieuwert Bruins Slot.
Hier werd kopij uitgewisseld met Pieter ’t Hoen van Het Parool, is het plan gesmeed om Mussert en Rauter te gijzelen, en ontstond in 1942 een geloofsconflict tussen de verzetskranten, omdat Van Randwijk te weinig schreef vanuit het gereformeerde gedachtegoed. Dat laatste althans volgens Ena’s vader Adriaan, bij wie thuis op nummer 34 dit alles plaatsvond.
Mijn vader zat ondergedoken op nummer 32, bij de familie Wouters. Daarvoor woonde hij met zijn ouders en broer op nummer 30, naast het gezin van Wim Koole, de latere directeur van de Ikon.
Ena: “De hele straat kende elkaar, maar we kwamen nooit ergens thuis. De mannen kwamen terug van hun werk, zetten hun fietsen in de stalling en liepen dan samen de straat op en neer, de dingen van de dag doornemend, elke dag vaste prik. De vrouwen ontmoetten elkaar bij de groentekar en de melkman en andere kooplui die aan de deur kwamen. Er bestond een onderlinge band, vriendschap zou ik het niet direct noemen, wel een soort vertrouwen.”
Ariërverklaring
Het was die band die Adriaan ertoe aanzette in het begin van de oorlog langs te gaan bij de Joden in de straat. Hij had een ariërverklaring moeten tekenen (wat hij weigerde) en met dat papier in de hand wilde hij hen waarschuwen voor de dreigende gevaren, beginnend op nummer 4 bij de familie Vomberg, de familie De Jong op nummer 26, mijn grootouders op 30 en zo de hele straat af. De Vombergs waren dezelfde gedachte toegedaan en vluchtten op tijd.
Ena: “Bij De Jong waren ze zeer vroom. Volgens hen was alles gods wil. Meneer De Jong zei letterlijk, dat weet ik nog: ‘Wat Jahwe over ons beschikt, mogen wij niet proberen te ontlopen.’ Als makke schapen hebben ze zich laten wegvoeren. Ze zijn vergast in Auschwitz, vader, moeder, hun twee zonen. Alleen hun dochter heeft het overleefd. Zij kwam na de oorlog terug, maar andere mensen woonden in hun huis. Ze heeft een paar dagen ergens in de straat gelogeerd en is toen weggegaan. ‘Ik heb niks meer,’ zei ze, dat weet ik nog. Ze is naar Israël geëmigreerd.”
“Jouw grootvader zei dat het allemaal wel mee zou vallen, dat de oorlog van korte duur zou zijn, onderduiken was niet nodig. Mijn vader kwam hoofdschuddend thuis. Hij zag de gevaren en kon niet begrijpen dat anderen hun kop in het zand staken. Gelukkig heeft je opa later wel inzicht gekregen.”
“Ik wil niet te veel uitweiden over mijn vader, omdat hij dat zelf ook nooit deed. Hij vond alle verzetsverhalen van anderen maar borstklopperij, ‘we deden wat we moesten doen als mens, het was onze plicht’, vond hij. Hij werd in 1942 opgepakt en zat in diverse kampen, wij moesten als gezin onderduiken. Toen hij was weggevoerd, kwamen mijn moeder, broer en ik in april 1943 weer terug naar de Zacharias Jansestraat, waar mijn moeder het verzetswerk voortzette.”
“In een kamertje boven stond de stencilmachine, je kreeg er een lamme arm van zo zwaar ging die, het behang zat onder de inktvlekken die rondspatten. We hadden een radio verstopt achter een houten bankje waarop de journalisten berichten afluisterden. We waren er zeker van dat jouw familie was weggevoerd. Op een avond reed een overvalauto voor. Mijn moeder dacht dat die voor ons kwam, ze haalde me uit bed en we stonden met onze jassen klaar, maar toen ze nog eens keek, stonden ze bij de Woutersen op de deur te rammen, we begrepen er niets van.”
Mijn vader schrijft in zijn dagboek daarover: ‘”Openmaken! Polizei!” Ze stormden de trap op, de Grüne, ik lag onder de vloer, zag het schijnsel van hun lantaarns door de planken heen, ik hoorde de laarzen boven mijn hoofd stilhouden.’
Hitlervlag
Ena: “Meneer Wouters was de zoon van een timmerman, hij had tussen de verdiepingen schuilplaatsen getimmerd, daar lagen jouw vader en grootouders tijdens die overval. Ze kwamen dus voor jouw familie, maar vonden hen niet, de overvalwagen reed leeg weg en wij gingen weer naar bed. Ik weet wie ze verraden heeft, Schmidt op nummer 35 één hoog, een Duitser die altijd de Hitlervlag uithing, hij kon recht bij de Woutersen naar binnen kijken.”
“Je citeert je vader in je boek, hoe hij zag dat jullie huis werd geplunderd (‘Ik zag mijn bureau over straat worden gedragen met al mijn studieboeken, mijn bed, de lakens en sprei er nog op. Het duurde een halfuur misschien, en toen was mijn huis leeg en mijn jeugd weg’).”
”Toen moet die Schmidt je vader achter de gordijnen hebben zien staan. Op Dolle Dinsdag is hij met z’n gezin en hond Tinka gevlucht en na de oorlog kwamen ze terug om hun spullen op te halen alsof er niets was gebeurd. Toen is je grootvader ze met een koekenpan te lijf gegaan en heeft ze de straat uitgejaagd, er kwam nog politie aan te pas met getrokken pistool want je grootvader dreigde ze te vermoorden.”
“Het was een gemêleerde straat: Duitsers, Joden, foute en goede NSB’ers. Ik bedoel daarmee mensen die in het begin wel lid werden van de NSB, maar daar al vroeg in de jaren dertig afstand van namen, zoals de bewoner van nummer 41; hij wist van het illegale werk in de straat, maar heeft het nooit verraden. Toen hij na de oorlog op hardhandige wijze werd opgepakt door de Binnenlandse Strijdkrachten, kwam mijn moeder in het geweer vanwege die ‘moffenmanier’ (zo noemde ze het) waarop ze dat deden.”
”Er waren ook streng gelovigen, zoals mijn ouders en de familie Wouters, die het deden omdat de Joden het Uitverkoren Volk zijn. En je had de groenteman en de bakker die extra eten gaven aan degenen in de straat van wie ze wisten dat ze onderduikers hadden. Soms wist je instinctief wie je kon vertrouwen, soms moest je de gok wagen. Het was eigenlijk wel een veilige straat.”
Verschrikkelijke herinneringen
“Ik weet nog dat de dag na de bevrijding mevrouw Wouters de buurt bijeenriep en wij rond hun portiek stonden en jouw familie gezond en wel naar beneden kwam. Ongelooflijk! Zelfs de familie Koole, die pal naast Wouters woonde, had niets gemerkt of gehoord. Iedereen viel elkaar in de armen.”
“Na de oorlog is de straat veranderd. Jouw familie vertrok omdat hun huis bewoond was, mijn vader kwam ziek terug uit de kampen, hij woog nog maar 35 kilo. De Woutersen zijn verhuisd, omdat mevrouw Wouters het niet meer aankon met al die verschrikkelijke oorlogsherinneringen in huis; ze is er echt aan kapot gegaan en is niet lang na de bevrijding gestorven. Mijn vader heeft zijn hele leven lichamelijke klachten gehouden, zijn longen waren kapot. Mijn moeder is nooit genezen van de ernstige maagklachten die ze kreeg door alle oorlogsspanningen.”
“Dat is trouwens iets dat vaak wordt vergeten: de impact die de oorlog heeft gehad op de mensen die onderduikers hadden. Velen waren letterlijk kapot daarna, door alle spanning en het in de waagschaal stellen van hun eigen leven en dat van hun gezin.”
Strijdlust
Als klein meisje deed Ena stiekem boodschappen voor de familie De Jong, toen zij dat niet meer mochten. Ze slingerde aan de zware stencilmachine en hoorde de journalisten ‘godverdomme’ roepen als die haperde, want hoe gereformeerd de verzetsgroep ook was, ze vloekten er stevig op los. Ze telde en stapelde de gestencilde kranten en verdeelde die onder de distributeurs.
Nu, als dame op leeftijd, heeft haar strijdlust aan niets ingeboet. Soms vertelt ze op scholen haar verhaal, met pop Klompenhannes die haar in bange uren toen zoveel steun gaf.
Ena: “Die pop maakt het beeldend voor de kinderen. Want de oorlog mag nooit vergeten worden, de jeugd moet ervan horen opdat het niet opnieuw zal gebeuren. Zeker in deze tijd, met het overal opnieuw opduikende antisemitisme. G’d verhoede dat het weer gebeurt. Nee, ik zeg het verkeerd. Ik bedoel dat wij dat zelf moeten verhoeden, met hulp van de Allerhoogste.”
Geef een reactie