Bron: Het Parool
Door Jaap Visser
Oud-Ajacieden blikken terug op stadion De Meer: ‘Het meurde als de hel, maar het was toch romantiek’
Het sfeervolle stadion De Meer maakte Ajax zelfverzekerd en tegenstanders wankelmoedig. Een kwart eeuw nadat het stadion in Oost door een brand in de as is gelegd, blikken de mannen van toen terug. ‘Het meurde als de hel, maar het was toch romantiek.’
Stapte Frans Groenendaal bij het Centraal Station op de tram naar de Watergraafsmeer, dan ging hij steevast links voorin zitten. Zo kreeg hij, wanneer lijn 9 op de Middenweg het Ajaxstadion naderde, het snelst de voor hem magische letters boven op het clubgebouw in zicht: ajax, zonder beginhoofdletter en met een voetbal als punt op de j. Vooral bij avondwedstrijden had dat iets opwindends. “Zodra ik die letters felrood zag oplichten, dacht ik: zo, we staan alweer met 1-0 voor.”
Stadion De Meer was ruim een kwart eeuw lang een bedevaartsoord waar Groenendaal (uit 1956) de grote, maar ook kleinere Ajaxploegen vereerde. Als Delfts jongetje viel hij als een blok voor het wit-rode shirt en het logo van de club uit de hoofdstad en in 1970 kocht hij zijn eerste seizoenkaart van het geld dat hij verdiende met krantenlopen, dagelijks Het Parool (‘Uit principe, omdat het een Amsterdamse krant was’), twee keer in de week de Delftse Post en in de zomervakantie ook nog De Telegraaf. Daar betaalde hij Ajax van.
Zijn club op de voet volgen, werd voor Groenendaal een levenswijze en dat is het tot op de dag van vandaag, waarop hij als Opa Spoor door het supportersleven gaat. Omdat hij onophoudelijk van Delft naar Amsterdam spoort en Ajax door het hele land met de trein achterna reist.
In de tijd van De Meer was elke thuiswedstrijd voor Groenendaal een zondag aan de Middenweg. Vroeg van huis om ook naar de jeugdwedstrijden op het veld van Voorland achter het stadion te kunnen kijken. “Bakkie koffie halen en het slootje over, om Wim Kieft en al die talenten in de stromende regen te zien spelen.” Om twaalf uur naar het aanpalende veld van VVGA (Vereniging Voor Gemeente Ambtenaren), waar Ajax 3, het eerste amateurelftal, zijn thuiswedstrijden speelde, en tegen tweeën de tribune op. Groenendaal stond in Vak F, al voordat de fanatiekelingen achter het doel aan de Diemenzijde daar de F-Side van maakten.
Velen hadden een seizoenkaart van de stadszijde, zodat ze in de rust konden overlopen en Ajax de hele wedstrijd naar hen toe voetbalde. De F-Side kwamen ze toch wel op, geen suppoost had het lef om ze daar naar hun kaartje te vragen. “We stonden bovenop het veld en hijgden de tegenstanders in de nek. We kwamen best intimiderend over. De Meer was een bastion en Ajax was er de baas. We verloren er praktisch nooit.”
Pjotr de herdershond
Ruud Krol was linksback in de glorietijd van de vroege jaren zeventig en daarna nog jaren de sierlijke libero die Ajax als aanvoerder in De Meer aan de hand nam. Volgens de rechtgeaarde Amsterdammer voetbalde Ajax vooral op eigen veld met de bluf en arrogantie die de stad eigen is. “En dat sloeg over op het publiek. Ik voelde het enthousiasme op de tribunes als ik een mooie lange pass gaf, het contact met het publiek was heel direct.”
De Meer maakte Ajax zelfverzekerd en tegenstanders vaak bij voorbaat wankelmoedig. Zelfs in het slechtste eredivisieseizoen van de club ooit, kon Ajax in eigen huis onbedaarlijk uit de slof schieten. Op 24 januari 1965, net na de benoeming van Rinus Michels als trainer, werd het tegen MVV 9-3. Sjaak Swart, de maker van liefst vijf doelpunten, weet nog dat de Limburgse keeper Frans Körver op de nominatie voor het Nederlands elftal stond. Swart: “Maar dat werd dus niks. Ik sprak ’m laatst, Körver: ‘Sjaak, verdomme man, ik ben nóg kwaad op je.’ Hij zei ook dat ze met knikkende knieën in Maastricht op de trein stapten en bij aankomst in Amsterdam al met 1-0 achterstonden.”
De niet zo immens grote en juist daardoor intieme Meer gaf Ajax een thuisvoordeel en dat gold ook voor het veld, dat er doorgaans onberispelijk bij lag. Swart: “Het was een biljartlaken, schitterend, maar vaak wel een zwaar veld, een beetje kleiig. Wij waren het gewend, maar tegenstanders hadden er last van, die zaten er sneller doorheen.”
Het veld werd gekoesterd door Jan Lens, de terreinknecht met wie niet te spotten viel. Doordeweeks het gras betreden was uit den boze. Lens en zijn vrouw Stijntje bewoonden een van de huisjes op de stadionhoeken, waar ook trainers onderdak vonden, zoals de Oostenrijker Karl Humenberger en de Engelsman Vick Buckingham, wiens huisje doorging voor Buckingham Palace.
Toen Peter Hoefman van de administratie zo’n woning tussen de tribunes betrok, kregen de spelers met Pjotr te maken, een herdershond die vreselijk aansloeg zodra hij onraad vermoedde. Was het trainingsveld onbespeelbaar en moesten de spelers rond het stadion hollen, dan schrokken ze zich een ongeluk wanneer de woning van Hoefman werd gerond. Ze wisten wat er ging komen, toch joeg Pjotr ze elke keer weer de stuipen op het lijf.
Opa Swart
Sjaak Swart liep geregeld aan bij ‘ome’ Jan Lens en ‘moeder’ Stijntje. “Om een praatje te maken en dan mocht ik altijd even kijken hoe het veld erbij lag. Ik was vaak hele dagen ‘op’ het stadion. Ik ging ook bij de welpen kijken, om Jopie, Cruijff, te zien schitteren. Hij was nog een scharminkel, maar wat een voetballer. Als wij trainden stond hij achter het doel verdwaalde ballen op te vangen. Die speelde hij in één keer terug, vaak buitenkantje rechts, en altijd op maat.”
Voordat Cruijffie, het straatschoffie uit Betondorp, aan de andere kant van de Middenweg, de beste voetballer van het land werd, was rechtsbuiten Swart de favoriet van het Ajaxpubliek. ‘Sjakie’ ging ook onder de wedstrijd zijn supporters niet uit de weg. “Had ik een tijdje de bal niet gekregen – want dat kwam wel eens voor hè – dan werd er geroepen: ‘Sjaak, doe je er nog wat aan vandaag?’ ‘Wacht maar, straks ligt ie erin,’ riep ik dan terug en verdomd, even later was het vaak nog raak ook. Ging ik met gespreide armen voor de tribune staan: ‘Nou, wat heb ik jullie gezegd?’”
Van zijn achttiende tot zijn 34ste was hij publiekslieveling in De Meer, maar ook na zijn gedwongen pensionering als eerste-elftalspeler, in 1973, trok Swart nog op alle mogelijk manieren voetballend de aandacht, in gelegenheidselftallen van Ajax en bij VVGA. “Daar maakte ik nog eens zo’n ontzettend mooi doelpunt met de kop, dat de mensen bij de halte op de Middenweg voor het VVGA-terrein applaudisserend de tram uitkwamen. Ik zweer het je.”
In opa Swart had Sjaak zijn grootste supporter. Ome Jaap, zoals iedereen bij Ajax hem noemde, was visboer en maakte vlak voor de aftrap zijn opwachting op de eretribune op. “Dan blies hij keihard op een scheidsrechterfluitje,” kan Michael van Praag zich herinneren. “Om te laten weten dat hij er was en dat de wedstrijd kon beginnen. Hij had ook een koffertje met gebakken bokking en haring bij zich. Ging hij gezellig zitten uitdelen.”
Drank en drugs
Michael van Praag was een jaar of zeven toen hij door zijn vader werd meegevoerd naar De Meer. Jaap van Praag moest toen nog de legendarische voorzitter van het Ajax van Pietje Keizer en Johan Cruijff worden, maar was al wel een ingewijde in de club. Op de eretribune werd hij omringd door zijn gabbers van de kegelclub KIB: Kegelen Is Bijzaak.
Van Praag senior zat in de grammofoonplaten-business en op zondag ging hij met junior eerst langs de zaak om singletjes op te halen. “In het stadion leverde ik die dan af in de radiokamer. En dan werd er omgeroepen: ‘Dames en heren, de muziek die u hoort, is afkomstig van His Master’s Voice op het Spui.’ Dat was natuurlijk slim bekeken van mijn vader.”
Van Praag junior trad eind jaren tachtig als voorzitter in de voetsporen van senior, terwijl Ajax werd gemangeld door een belastingaffaire en wangedrag van de eigen aanhang. Het staafincident duwde Ajax naar een dieptepunt. De Europese uitsluiting was beschamend, de verplichte inkrimping van de toeschouwerscapaciteit een financiële strop. Van Praag: “Er mochten nog maar 19.500 mensen het stadion in, waardoor we supporters moesten teleurstellen. Aan de kant van de F-Side kwam een dubbele rij hekken, met van dat Navoprikkeldraad, scheermesjes zeg maar. Heel luguber en ook de sfeer was toen ronduit akelig.”
Frans Groenendaal, Opa Spoor, zag als oudgediende in Vak F het supportersgeweld groeien, maar heeft de ellende altijd in een breder perspectief gezien. Dat jongeren zich door drank en drugs lieten opfokken, was in zijn ogen niet een typisch supportersverschijnsel. “In de stad zag ik hetzelfde als op de F-side. Ik ging altijd uit in Amsterdam en wat zich in het nachtleven voordeed, verschilde weinig van wat in het stadion gebeurde.”
Merkwaardig bouwsel
Even lag Ajax op zijn rug, maar begin jaren negentig wist de club zich sportief op te richten en zelfs terug naar de Europese top te klauteren. Een grotere accommodatie werd noodzaak, te meer daar het Olympisch Stadion als uitwijkhaven voor grote wedstrijden met sloop werd bedreigd en uiteindelijk zou worden gerestaureerd tot een monumentaal bouwwerk van meer bescheiden omvang. Werd De Meer in architectonische kringen ooit geprezen als ‘een schone burcht van doelmatigheid’, in de loop der decennia was het charmante, bakstenen stadion vertimmerd tot een merkwaardig bouwsel waarvan nog slechts de historie allure had.
En die historie wilde Van Praag er in 1992 even stevig inwrijven bij Aldo Spinelli, de pedante president van Genoa, tegenstander van Ajax in de halve finale van de Uefacup. Spinelli, die pochte over de grote sommen geld die hij in zijn club stak, was in de lach geschoten toen Van Praag vertelde niet meer dan de jaarlijkse contributie van 240 gulden bij te dragen aan de voor Italiaanse begrippen nietige begroting van Ajax. Toen Spinelli zich ook nog eens misprijzend uitliet over het stadionnetje aan de Middenweg, wees Van Praag zijn collega-voorzitter bij het banket in de bestuurskamer van De Meer een plek aan tafel toe vanwaar hij recht in de prijzenkast vol Europacups keek.
Uitbreiding van De Meer is volgens Van Praag in de jaren negentig ‘zeer serieus’ overwogen. “Maar dan konden we niet verder komen dan 35.000 toeschouwers en dat vonden we te weinig. Bovendien waren we voor onoplosbare parkeerproblemen komen te staan.”
Het werd de Arena, kolossale nieuwbouw tegen Ouderkerk aan de Amstel aan, waar heel Ajax aan moest wennen. Voor Opa Spoor was de overgang niet minder dan een cultuurschok. “Er was ineens comfort, maar geen sfeer. Het heeft heel erg lang geduurd voordat we die er in die enorme ruimte een beetje in kregen. Man, man, wat een gigantische overgang was dat. In de Arena zaten ineens toiletjuffrouwen. Zo schokkend. Maar die dames waren gauw verdwenen, want niemand betaalde natuurlijk.”
Groenendaal had het zwaar in die eerste Arenajaren, want hij miste de rauwe cultuur van de pisbakken in De Meer, de lucht van verschaald bier, urine en warme worst. “In De Meer stond je met z’n allen in de rust tegen een stenen wand te zeiken. Als de eerste helft kut was geweest, was het schelden en vloeken geblazen. Het meurde er als de hel, maar het was toch romantiek.”
Weemoed op de Middenweg
Als betaalde jeugdspeler fietste Ruud Krol vanaf het Europaplein naar De Meer, onderweg haakten wat ploeggenoten aan en bij het Amstelstation werden twee spelers opgepikt die met de trein uit Hilversum kwamen. “Die gasten namen we achterop en dan ging het met z’n allen naar de training. Het was heel vertrouwd, De Meer voelde als thuis. Het complex, met het stadion, het trainingsveld ervoor en de jeugdvelden erachter was heel compact, dat gaf iets behaaglijks.”
Krol wist zich bij Ajax tussen de grote jongens te wringen, werd door Swart, Cruijff en Keizer opgetild en bereikte de wereldtop. Het Amsterdamse voetbal was van ongekende klasse, maar De Meer liep er, ondanks zijn beperkte capaciteit, lang niet altijd voor vol. “We zeiden wel eens tegen elkaar: ‘Goh, weer geen volle bak. Hadden we in Engeland of Spanje gespeeld, dan waren onze wedstrijden altijd stijf uitverkocht geweest.’ Maar dat was eigenlijk ook wel Amsterdams hè, dat de mensen niet altijd kwamen kijken, dat ze het al gauw normaal vonden dat wij zo goed waren.”
Elf seizoenen was hij als eerste-elftalspeler thuis in De Meer, zes keer won hij het landskampioenschap. Rijdt hij nu met de auto vanaf de Ring de Middenweg op, dan kijkt hij dwars door de woningen aan de Anfieldroad en de Wembleylaan en ziet hij zijn glorieuze Ajaxverleden opdoemen. “Dan komt de weemoed boven en denk ik: wat was het hier mooi. Dat stadion stond hier zó op z’n plaats.”
Tijdlijn De Meer
1934, 9 december – Ajax -Stade Français 5-1
Aan de Middenweg 401 in de Watergraafsmeer, op het erf van de vroegere hoeve Voorland, is uit 850.000 bakstenen het nieuwe Ajaxstadion opgetrokken. De Meer, zoals de behuizing van de club uit Oost in de volksmond gaat heten, kent een toeschouwerscapaciteit van 22.000. Die zal oplopen naar 24.500, korte tijd zelfs 29.500 bedragen, maar uiteindelijk vanwege veiligheidsmaatregelen worden teruggebracht naar 19.500. In de vriendschappelijke openingswedstrijd tonen de Franse gasten zich ‘zeer charmant’, zoals het communistische dagblad De Tribune schrijft. Stade Français weet wat een feestvierende vereniging toekomt: een uitbundige zege.
1937, 23 mei – Ajax – Feyenoord 2-0
De Amsterdamse titelgegadigde heeft er blijkens de krantenverslagen verstandig aan gedaan het eigen stenen fort te verkiezen boven het ruimere Olympisch Stadion. Het spelen in het inmiddels vertrouwde eigen huis, met zijn typische Ajaxsfeer, brengt een morele steun die de Rotterdamse rivaal te veel is. Na het veroveren van de eerste landstitel in De Meer (de zesde tot dan toe) gaan aanvoerder Wim Anderiesen en zijn mannen op de schouders. In het American Hotel wordt het feest vervolgens voortgezet met een diner-dansant.
1965, 8 augustus – Ajax – Stoke City 5-3
Het door de jonge trainer Rinus Michels vernieuwde Ajax toont zich tegen de Engelse oefentegenstander ‘een ijverig geheel met een schotvaardige voorhoede’, aldus een perscommentaar. Niet alleen het elftal, ook het stadion is vertimmerd. De tribune aan de lange noordzijde heeft een overkapping gekregen en wordt door burgemeester Gijs van Hall de Reynolds-tribune gedoopt, naar de legendarische Engelse oud-trainer Jack Reynolds, met wie Ajax zijn eerste acht landstitels won.
1967, 7 juni – NAC – Ajax 1-2 (na verlenging)
Ajax wint in eigen huis de KNVB-beker, in wat op papier een uitwedstrijd is. Het is de eerste ‘dubbel’ (kampioen worden én de beker winnen) in de clubgeschiedenis. De twintigjarige Johan Cruijff maakt het eerste Ajaxdoelpunt in de finale en brengt zijn seizoentotaal daarmee op 41 doelpunten in evenzoveel wedstrijden voor de competitie, Europacup en beker. Het grote talent breekt volkomen door.
1968, 15 april – Ajax – Sparta 3-0
Aan de korte Diemenzijde stort na een kwartiertje spelen een muur voor de staantribune in. Er breekt geen paniek uit, waardoor de chaos meevalt en een stadionramp uitblijft. Het letsel onder de supporters die omlaag zijn gevallen, voorover het veld op, is gering. Er zijn geschaafde armen en benen, wat vleeswonden en iemand heeft een rib gekneusd. Scheidsrechter Ton Bom laat het stadion van de schrik bekomen en als hij de wedstrijd hervat, is dat met enkele honderden toeschouwers bovenop op de achterlijn.
1971, 24 november – Ajax – Spartak Trnava 2-0
Ajax oefent tegen een oude bekende uit de Europacup ter gelegenheid van de inwijding van de lichtinstallatie. Voorzitter Jaap van Praag is na afloop ziedend over de vernielingen die her en der in het schemerduister door jonge supporters zijn aangericht. Omdat dit jeugdvandalisme zich vaker voordoet, besluit Ajax dat het afgelopen is met de verkoop van goedkope ‘jongenskaartjes’.
1973, 19 augustus – Ajax – FC Amsterdam 6-1
In de laatste wedstrijd van het eerste tijdperk-Cruijff bij Ajax klinkt aanvankelijk boegeroep en gefluit wanneer Johan aan de bal is. De supporters nemen hem zijn ophanden zijnde vertrek naar het buitenland kwalijk. Maar wanneer Cruijff een kwartier voor tijd naar de kant gaat, heeft hij zoveel moois laten zien dat het publiek zich dankbaar toont. Johan krijgt een staande ovatie bij zijn wissel.
1978, 23 september – Ajax – FC VVV 4-0
Op het scorebord aan de korte stadszijde hoeven de bordjes niet meer handmatig te worden verhangen. Dat gebeurt nu elektronisch. Maar de lampjeswand bovenop de staantribune met de vakken N, O, P en R is geruime tijd nogal eigenzinnig. Wanneer Ruud Krol in de competitiewedstrijd tegen FC VVV de score opent, ziet oud-Ajacied en columnist van de Volkskrant Jan Mulder op het elektronisch scorebord de tekst oplichten: ‘Dolpunt Ruud Krul 111-0’.
1981, 6 december – Ajax – FC Haarlem 4-1
De rentree van Johan Cruijff brengt een enorme toeloop naar De Meer teweeg. Er verdringen zich hordes bij de kassa’s en als iedereen eindelijk binnen is, halverwege de eerste helft, zet de verloren Ajax-zoon aan voor een dribbel en een versnelling die hij besluit met een wonderschone lob over keeper Edward Metgod. De Meer staat op zijn kop en roept de 34-jarige toe: “Cruijffie, Cruijffie!”
1984, 5 september – Ajax – MVV 5-1
Voor een bedrag met zeven cijfers, aldus voorzitter Ton Harmsen, die niet wil zeggen hoeveel miljoen precies de klus heeft gekost, zijn de tribunes aan de korte zijden overkapt. Gevolg is dat de prijzen voor de staanplaatsen met een rijksdaalder worden verhoogd, van 7,50 gulden naar een tientje. De eerste thuiswedstrijd van het seizoen, op woensdagavond, trekt slechts 9000 toeschouwers, dus achter de doelen staat het niet bepaald stampend vol. Maar het spaarzame publiek op de nog altijd goedkoopste rangen laat horen dat het wel lekker galmt onder die nieuwe daken.
1986, 31 juli – Persdag in De Meer
Het dak van de hoofdtribune toont opvallende gaten. Die zijn met opzet gemaakt legt voorzitter Ton Harmsen de nieuwsgierige voetbaljournalisten uit. Onder het tribunedak komen skyboxen te hangen, ontmoetingsplaatsen voor het zakenleven, luxe tribunes die van alle gemakken (radio, televisie, koelkast en telefoon) zijn voorzien en die Ajax jaarlijks maar liefst een miljoen gulden aan extra inkomsten zullen opleveren. Een noviteit in Nederland.
1988, 1 mei – Ajax – Haarlem 3-1
Voor een handvol bestuurders en een paar pelotons ME speelt Ajax zijn laatste thuiswedstrijd van het seizoen. Publiek en pers zijn niet welkom in De Meer omdat Ajax moet boeten voor ongeregeldheden eerder in het seizoen, in de confrontatie met titelrivaal PSV (0-1). Toen kreeg de met vuurwerk en eieren bekogelde Hans van Breukelen het zo zwaar te verduren dat scheidsrechter Jan Keizer zich genoodzaakt zag de wedstrijd voor een half uur te onderbreken. Zodat Van Breukelen zich kon ontdoen van de eierstruif die van zijn keepersshirt droop.
1989, 28 september – Ajax – Austria Wien 0-3
‘Telefon für Herrn Waldheim, er soll Herrn Wiesental anrufen.’ Met zijn gewaagde grap over de omstreden Oostenrijkse president en een vermaarde nazi-jager krijgt gastspreker Freek de Jonge de lachers op zijn hand, maar port hij ook in het supportersvuur op deze broeierige Uefacupavond. Het loopt niet bij Ajax en wanneer de uitschakeling nabij is, wrikt een supporter in vak F een spijl uit het hekwerk achter keeper Franz Wohlfart. Die krijgt de staaf tegen zijn rug geslingerd, waarop de wedstrijd wordt gestaakt, Ajax een reglementaire 3-0-nederlaag lijdt en vervolgens door de Uefa een jaar wordt uitgesloten van deelname aan Europees voetbal.
1989, 3 oktober – Jaap van Praagtribune
Na de Reynolds krijgt ook de andere lange stadionzijde een naam. De hoofdtribune gaat de Jaap van Praagtribune heten. Burgemeester Ed van Thijn komt naar De Meer voor het eerbetoon aan de in 1987 bij een verkeersongeval om het leven gekomen erevoorzitter. Jaap van Praag was voorzitter van Ajax van 1964 tot 1978 en in die periode won de club zeven landstitels en drie Europacups. Voor zoon Michael, die als voorzitter juist in de voetsporen van vader Jaap is getreden, is het een lichtpuntje in een duistere periode waarin Ajax in gespannen afwachting is van wat inderdaad een zware Uefastraf zal worden voor het stadiongeweld tegen Austria Wien.
1989, 22 oktober – Ajax – Feyenoord 1-1
Tijdelijke doofheid bij menig toeschouwer in de buurt van de bomaanslagen en veertien gewonden. Klassieker nummer 113 hakt er daverend in. Twee fragmentatiebommen (met kruit en kogeltjes gevulde metalen projectielen) worden uit het volgestouwde uitvak O tussen de Ajaxsupporters geworpen. De klappen zijn oorverdovend en de fragmentatietroep richt, op een slagaderlijke bloeding na, wonderbaarlijk genoeg alleen oppervlakkig lichamelijk letsel aan. Deze vuile oorlogsvoering maakt dat Ajax-Feyenoord nooit meer in De Meer mag worden gespeeld.
1996, 28 april – Ajax – Willem II 5-1
Het uitzwaaiduel van het stadion is de laatste thuiswedstrijd in het seizoen, waarin Ajax zijn 26ste landstitel behaalt. Het afscheidsloopje op een zonovergoten veld is meteen een ereronde met de kampioensschaal. Ajax eindigt in De Meer zoals het er 62 jaar eerder begon: met een uitbundige 5-1 overwinning. Jammer alleen dat het slotakkoord op naam van een tegenstander komt, met de toepasselijke naam De Gier, Jack.
1996, 15 augustus – De Meer in brand
Het openingsbal in de Amsterdam Arena is nog maar net beëindigd of De Meer vat vlam. Wanneer de fik op donderdagochtend half vier wordt ontdekt, woedt hij vooral midden op de hoofdtribune en in enkele aanpalende kantoorruimtes. Omdat de waterleiding in het verlaten stadion al is afgesloten, verloopt de brandbestrijding moeizaam. Bluswater moet over een afstand van zeshonderd meter worden opgepompt uit de Weespertrekvaart. Voor de brandweer staat vrijwel meteen vast dat er opzet in het treurige spel is.
1998, 19 april – FC Groningen – Ajax 2-4
Omdat het balkon van de Stadsschouwburg op het Leidseplein wordt hersteld, het Museumplein is opengebroken en het naar de zin van burgmeester Schelto Patijn te vroeg donker wordt voor een rondvaart, wijkt Ajax voor zijn titelfeest uit naar de Middenweg. De kampioensschaal is opgehaald in Groningen en wordt geshowd aan de aanhang op de plek waar het oude stadion met de bouwgrond voor nieuwe huizen gelijk is gemaakt. Nog nooit was het zo druk op het Ajaxterrein. Naar schatting 70.000 supporters juichen de kampioenen toe.
Reacties zegt
Jantar Bernstein
Kwam ik op de fiets langs tussen de Bijlmer en mijn werk in de stad. Nu kom ik regelmatig met de trein langs “De Snelkookpan”. Weet nog dat op zondagen lijn 9 en de Linnaeusstraat (waar mijn ouderlijk huis was), helemaal nokkie waren met Ajakssupporters. In Café Sport , schuin tegenover ons, waren dan soms in de avond vechtpartijen.
———————
Jan Wiesemann
Ik woonde precies aan de overkant op de Middenweg. Voor mij was het een makkie, even oversteken en ik was er. Als ik wilde kon ik in de rust thuis pissen en op tijd zijn voor de 2e helft.
Ben Hoogerdijk zegt
Ben Hoogerdijk
Mooie verhalen, die ik voor een deel herken. Als gereformeerde jongen, geboren en opgegroeid in de Watergraafsmeer, ging ik op zondag stiekem naar Ajax en glipte ik samen met vriendjes het stadion binnen. Voetballen op zondag was in het gereformeerde milieu uit den boze. En als wij op zondagmiddag bij mooi weer in de tuin zaten, kon je aan het gejuich horen wat de stand was. Ik ging voetballen bij De Geuzen, pal achter stadion de Meer en keek vanaf het veld vaak verlangend naar de achterkant van dat mooie stadion . En nog steeds voetbal ik (70 jaar) bij de Geuzen, nu GeuzenMiddenmeer.
En elke keer als ik op de middenweg langs de plek kom waar ooit het stadion gestaan heeft, word ik overmand door een gevoel van weemoed.
En ik hoef mijn ogen maar even dicht te doen om dat markante stadion, met die prachtige letters, voor de geest te halen.
Voorbij, voorbij die tijd.