31 december 1956 – 31 december 1968
Door: Frans van Zelm werd in 1951 geboren in de Sarphatistraat. Van 1957 tot 1969 woonde hij in de Simon Stevinstraat. Zijn herinneringen aan die periode heeft hij verwerkt in een aantal verhalen. De oorspronkelijke verhalen zijn eerder verschenen op zijn blog www.fhvzelm.com en op de site van Geheugen van Oost
Frans woont nu in Harderwijk.
Simon Stevinstraat 31
Frans van Zelm ; “Hoe zat het nou precies in en rond de Simon Stevinstraat, zo tussen 1960 en 1980 ? Een super sentimentele vraag van een oude zeur. Aan de andere kant: de herinneringen weg laten glippen is ook zo niks.”
Het waren fantasierijk gebouwde huizen in dit stukje Simon Stevinstraat. Geen twee waren er gelijk. Veel hadden twee woonlagen. Die zaten als het ware door of om elkaar heen gevlochten. Een plattegrondje wil daardoor ook niet echt lukken. De stijl: een beetje Amsterdamse School, met van die hoog geplaatste ramen en hoge, dichte waranda muren.
Bij opa en oma Ketting op 31-huis stonden er in het begin nog kolenkachels in de voor- en achterkamer en kolenfornuis in de keuken. De kolenvoorraad lag in de tuinschuur. Wij boven begonnen meteen met een gasfornuis, één gaskachel in de achter- en een oliekachel in de voorkamer. Maar boven, in de slaapkamers … noppes. Daar was het behelpen met een los tweepits oliekacheltje en later ook met elektrische straal- en blaaskacheltjes.
De tuin bij het huis van mijn grootouders vond ik … te klein. De tuinen van de meeste buren waren groter. Hier kon je niet eens fatsoenlijk voetballen. Ook had opa teveel bomen geplant die de boel overschaduwden. De grote gouden regenboom (met giftige peulen) mocht er echter zijn. De goudvisvijver achterin was mooi en … diep. Hij was namelijk ooit gegraven, eind 2e Wereldoorlog, als schuilkelder. Het kolenfornuis in de keuken verdween (tussen ’65 en ’67 kwam in Amsterdam overal aardgas beschikbaar) en een wasmachine was verschenen. Zo’n ding met drie schoepen en een wringer bovenop. Je moest er zelf heet water in kieperen. Het vieze water ging, via een slang aan de onderkant, teiltje voor teiltje naar de tuin. Primitief maar boven deed mam de was nog in een grote wasketel die op het fornuis werd gezet.
Via een rechte trap met lichtschacht erboven kwam je bij twee slaapkamers. Op het overloopje ertussen zat de wastafel.Herinnering uit 1961: tante Ellie en ’tante’ Wil op de onderste treden luidkeels West Side Story-liedjes kwelend. Op familiefeesten en hoogtijdagen gebruikten we de trap als een soort glijbaan: trapleuningen vast, armen stijf en glijden maar, zonder de traptreden aan te raken.
Het andere familiespel bij opa en oma was sjoelbakken op de super-opa-sjoelbak. Els keilde de stenen zowat door de ruiten. De bak verhuisde met mij mee tot de Leenhofweg in Epe. Een onattente klusjesman heeft hem daar op zolder voor eeuwig ‘ingemetseld’ achter een kastenwand. Dat mijn opa’s geest het mij niet euvel duidt want deze klusser was de eerste en laatste zwartwerker die ik inschakelde.
Op de kamer van opa en oma, aan de straatkant, kwam je bijna niet. Het was er krapjes en duister. In die andere kamer heb ik dus in 1956 een keer gelogeerd. Er stond een modelschip in een fles, van (en door?) oom Han.
Ik denk nu: een aardige starterswoning maar niet zó ruim voor een gezin met drie kinderen. En zo donker van binnen: alles was donkergroen of -bruin geschilderd, kleine ramen, zware velours gordijnen.
Geef een reactie