5 november 1764 – 14 november 1794
Auteur: Jo Haen
Op 7 oktober 2020 is er op Begraafplaats Rustoord in Diemen een monumentje voor hem onthuld. Ga naar Onthulling monument Pieter Nieuwland
Pieter Nieuwland kennen we vooral als de beroemde natuurkundige uit de 18e eeuw, maar hij was ook dichter, filosoof en sterrenkundige. Hij was een man met veel talenten.
Hij is geboren in de Watergraafsmeer, in de Schagerlaan. Hij verbond zijn sterrenkundige waarnemingen aan zijn filosofische denkbeelden. Dat is verwoord in het gedicht ‘Orion’. Vandaar dat naast de beeltenis van Pieter Nieuwland ook het sterrenbeeld Orion in het logo van het Pieter Nieuwland College school staat, de school die zijn naam draagt en ongeveer op de plek staat waar hij geboren is. Vanuit zijn christelijke levensovertuiging heeft hij zijn leven lang zijn bijzondere talenten voor anderen ingezet.
Vader Barend Nieuwland was meester timmerman en Commandant
Pieter Nieuwland is geboren op 5 november 1764 in de Schagerlaan. Hoewel deze laan in de 20e eeuw niet tot een van de voornaamste wegen in de Meer behoorde stond zij in de 17en en 18e eeuw met Middenweg en Kruislaan op één lijn. (Anno 2018 is de nieuwe Schagerlaan onderdeel van het Julianapark en loopt vanaf de Maliebaan tot de Hugo de Vrieslaan)
De Schagerlaan, Groenelaan, Pauwenlaan, Schulpslaan en Ringdijk van Schagerlaan tot Schulpsbrug vormden wijk II, waar de Penningmeester het opzicht over had. In deze wijk woonden vooral tuinlieden en dagloners, Barend Nieuwland (vader van Pieter) was de Commandant over de tuinlieden; hij had 153 manschappen onder zijn bevel.
Barend Nieuwland, (1708) woonde in 1750 reeds in de Schagerlaan, oostzijde no. 71. Hij was meester timmerman en verdiende behoorlijk zijn brood. Hoewel zijn vrouw Marretje Klinkert tot de Doopsgezinde Gemeente behoorde, was hijzelf de onveranderde Augsburgsche Confessie toegedaan. Barend Nieuwland was mede door zijn ambt als Commandant een populaire figuur in de Meer. Op 1 juli 1765 verhuisde hij met zijn gezin naar een huis met erf in de Schagerlaan 31.
Pieter Nieuwland, een wonderkind
Pieter gold bij leven als een wonderkind en werd wel de Nederlandse Isaac Newton genoemd. Toen hij anderhalf jaar oud was, “begon men reeds aan zijn gezicht, aan zijne opmerkingen en kinderlijke bewegingen de vlugheid van zijnen geest te bemerken”. Het eerste onderwijs ontving hij van zijn moeder, die met hem, toen hij twee en een half jaar was, spelenderwijs de plaatjes uit “s Menschen begin, midden en einde” van Jan Luyken, bekeek. Zij las de zesregelige versjes, die onder de plaatjes stonden, voor. Voordat Pieter drie jaar was, kende hij alle vijftig versjes van buiten! Bij elk plaatje wist hij het er bijbehorende onderschrift op te zeggen.
Op vijfjarige leeftijd kon hij al lezen en schrijven
Hij was nauwelijks vijf jaar oud, toen hij reeds duidelijk lezen en vrij goed schrijven kon. De Bijbel had hij, toen hij zes was, reeds uitgelezen. Zijn vader leerde hem Algebra en Wiskunde en Aardrijkskunde. Geen enkel boek uit vaders kast was veilig voor de leergierige zoon. Hij schreef zelf ook gedichten. Het is te begrijpen, dat het ‘wonder van de Meer’, zoals hij spoedig genoemd werd, ook de belangstelling van de geleerden trok. O.a. van de heer Aenae, de schrijver van een rekenboek, die hem moeilijke vragen stelde, waarna Pietje, die een zweepje in de hand had, “hort paardje, hort” riep en de Schagerlaan in galop op en neer reed en terug kwam met het goede antwoord.
Naar Amsterdam
De heer Aenae stelde de ouders voor om hun zoon een paar dagen mee naar Amsterdam te nemen om hem in contact te brengen met de heren Jeronimo en Bernardus Bosch, die de verdere opleiding van hun zoon gingen behartigen. Bernardus Bosch en zijn vrouw Christina Suzanna de Vries namen Pieter bij zich aan huis, waar hij van zijn elfde jaar tot zijn huwelijk is gebleven. Van Jeronimo de Bos leerde hij de oude talen. Maar ook wiskunde en geschiedenis werden hem geleerd en het maken van gedichten.
Op 13-jarige leeftijd naar de universiteit
Volgens zijn eigen aantekeningen begon Pieter zijn studie aan het Athenaeum (Universiteit van Amsterdam) te Amsterdam in 1777, 13 jaar oud, waar hij in literatuur les kreeg van hoogleraar Tollius en in de wijsbegeerte van hoogleraar Wijtenbach. Hij sprak al in 1780 een Latijnsche redevoering uit en hield in 1783 een beschouwing over: De algemeene invloed en nuttigheid der wiskundige wetenschappen.”
In Leiden “door de kinderziekte aangetast
Op zijn 20e jaar begaf hij zich naar de Universiteit te Leiden, waar hij lessen ging volgen, maar waar hij in januari 1785 zijn studie eenige tijd moest onderbreken aangezien hij (21 jaar oud) “door de kinderziekte werd aangetast”. De wis-, natuur- en sterrenkunde waren zijn voornaamste studievakken, maar hij legde zich ook toe op het leren van Engels, Spaans, Portugees, Frans en Zweeds.
Na een jaar keerde hij naar Amsterdam terug om daar o.l.v. de hoogleraar van Swinden, de ‘proef-ondervindelijke natuurkunde, benevens de onderscheidene takken der hoogere wiskunde” te beoefenen. En in 1787, op 23-jarige leeftijd, werd hij benoemd door de bestuurderen van het Amsterdamsche Athenaeum tot lector in de wis-, sterren- en zeevaartkunde.
Het huwelijksgeluk was van korte duur
Hij trouwde in 1791 met Anna Hartwignia Pruissenaar, “een gade, die én door haar vernuft, én door haar vlugheid hem nabij kwam”. Helaas overleden na één jaar huwelijksgeluk zij en hun enige dochtertje, twee dagen na elkaar. In de jaren daarna beoefende hij in Gotha de sterrenkunde. Na zijn terugkeer in Amsterdam deed hij ook daar sterrenkundige waarnemingen, terwijl hij in 1793 hoogleraar in natuur- en wiskunde werd in Leiden.
Door besmettelijke ziekte in 1794 overleden
Lang heeft hij dat ambt niet bekleed want een besmettelijke ziekte sleepte hem binnen acht dagen ten grave. Pieter Nieuwland stierf op 14 november 1794 en zijn laatste woorden waren: “Ik heb het wel”. Hij stierf zoals hij leefde, dat was welgemoed en vol vertrouwen op God, die ook in zijn leven de leidsman was.
Volgens zijn uitdrukkelijke wens werd hij niet in de kerk maar in de vrije natuur begraven, want hij wilde, zoals hij gezegd had: “na zijn dood geen godsdienstig heiligdom ontheiligen, noch zijn na hem levende natuurgenoten tot last zijn”.
Omdat Watergraafsmeer nog geen eigen begraafplaats bezat, werd hij op het nieuwe kerkhof te Diemen begraven. (Rustoord). Een eenvoudig gedenkteken met het opschrift: “Natuur weenende om haar kind” werd op zijn graf geplaatst. Helaas werd het graf in 1833 ‘geschud’ waarbij alle beenderen in de onderste kist werden geplaatst die er nu nog ligt. Later zijn hier anderen begraven, zodat Nieuwlands naam en de tekst niet meer op de steen voorkomen.
Voor een verslag ga naar Onthulling monument voor Pieter Nieuwland
Straatnaam en Rederijkerskamer naar hem genoemd
De naam van Pieter Nieuwland werd niet alleen gegeven aan een straat in de Dapperbuurt maar ook was een Rederijkerskamer in Watergraafsmeer naar hem genoemd. Helaas hield de Rederijkerskamer in 1928 op te bestaan.
De straatnaam Pieter Nieuwlandstraat zou thans beter in Watergraafsmeer op zijn plaats zijn. Wellicht wist men toen nog niet dat de beroemde geleerde in de Schagerlaan geboren werd.
Gedicht van Pieter Nieuwland: Ode aan Orion
Ode aan Orion
Wie heft, met statelijke pracht,
Bij de achtbre stilte van de nacht,
Uit d’oceaan het hoofd naar boven?
Wie blijft in ’t aanzien van Diaan’,
Die vruchtloos poogt die gloed te doven,
Met onverzwakte luister staan?
Zijt gij ’t, Orion! voor wiens licht
Der kleiner zonnen flikkring zwicht,
Als ’t licht der maan voor Febus glansen?
Rijs, grote Orion! rijs omhoog!
Zijt welkom, held! aan onze transen!
Verruk, verruk ons starend oog!
Wat sterrenglans, die eerbied baart,
Praalt op uw’ gordel, knots en zwaard,
Bezaaid met tintelende vieren!
‘k Zie Betelgeuzes rode gloed
Uw schouder, naast Bellatrix, sieren,
En Rigel flonkren op uw’ voet.
Ik zie, daar u de stier ontvlucht,
Voor de opgeheven vuist beducht,
De Noordse beer van verre grimmen.
De bloedige Aldebaran zelf
Ontwijkt uw knots, bij ’t statig klimmen,
En ruimt u plaats aan ’t stargewelf.
Zo drijft ge, in ’t schoon Elysisch woud
Daar zich der helden schare onthoudt,
Voor u de woeste dieren henen!
Zo hebt ge, in ’s werelds morgenstond,
Met al uw luister vroeg verschenen,
Auroras teder hart gewond.
Dit zag de wreevle Jachtgodin;
Haar wrok ontvlamde om deze min,
Zij deed u door haar schichten sneven.
Jupijn verijdelde die nijd,
Door hem aan hoger trans verheven,
Blinkt gij daar eeuwig, haar ten spijt.
Rondom u schittren zon bij zon,
Daar Sirius en Procyon
Met diep ontzag uw schreên verzellen.
Wie noemt in klanken, zwak van toon,
Die heiren, door geen oog te tellen?
Wie schetst hun godlijk, eeuwig schoon?
ô Gij, geleidster van mijn held,
Die, als gij onze zon verzelt,
Uw naam verleent aan onze dagen!
ô Heldre hondster! zou uw licht
De voorboô zijn van felle plagen?
Ons siddren doen op u gezicht?
Neen! ’t bijgeloof verzon dien waan.
Mij lacht uw glans beminlijk aan,
Vorstin der hoge sterrenkoren!
‘k Voel, daar mijn eerbied op u staart,
Gedachten in mijn ziel geboren,
Wier vlucht mij opvoert boven de aard.
Is elk dier lichten, die gij ziet,
Zelfs ’t kleinste, dat uw oog ontvliedt,
ô Stervling! slechts voor u in wezen?
Is, bij ’t gezicht van ’t stergewelf,
Geen denkbeeld ooit in u gerezen
Dan ’t nietig denkbeeld van u zelv’?
Vermeetle! draait voor u alleen
De ganse schepping om u heen?
Is ze u alleen ten dienst gegeven?
U, die, uit nietig stof geteeld,
Het broos genot van ’t vluchtig leven
Met vlieg en mier en made deelt!
Zijt gij op de aarde zo gering;
Die aarde, trotse sterveling!
Is een dier duizendduizend bollen
Die om dezelfde grote zon
In afgeperkte banen rollen,
Licht scheppen uit dezelfde bron.
Elk, elk gevoelt haar heerschappij.
Die streeft bestendig haar op zij,
Daar deze uit afgelegen streken
Haar eens in vijftig eeuwen groet,
Of ligt, haar wijd gebied ontweken,
Slechts eens bestraald wordt door haar’ gloed.
Elk lichtje, dat gij tintlen ziet,
Zelfs ’t kleinste, dat uw oog ontvliedt,
Is zulk een bron van licht, omgeven
Van werelden, die, zonder tal,
Als stofjes door elkander zweven,
En veilig zijn voor schok en val!
Verbeelding! is u niets te hoog,
Zo leer mij gindse heldre boog,
De goddelijke Melkweg, kennen.
Voer, langs dat breed en glansrijk spoor,
Mijn trage geest, op vlugge pennen,
De wijde kreits der schepping door.
Die baan, wier zacht en lieflijk licht
Slechts wolkjes vormt voor ’t scherpst gezicht,
Is een gestel van sterrenheemlen,
Wier eindloos flauwe tinteling
Van verre schijnt dooreen te weemlen,
Zich samensmelt tot éne kring.
Hebt gij de grenspaal nu ontdekt?
Weet gij, hoe ver de schepping strekt,
ô Stervling! eindig van vermogen?
Zo sla nog eens, uit dat verschiet,
Op held Orions beeld uwe ogen,
En zink, verzink dan in uw niet!
Orion! uw volmaakte glans
Voert mij omhoog van trans in trans,
Ontrukt mij’ geest aan ’t aardse duister!
Mijn oog beschouwt u uren lang,
En telkens vindt het nieuwe luister,
En nieuwe wondren voor mijn zang!
Is ’t waar? of faalt mijn zwak gezicht,
Dat ginds een kring van bleker licht
Meent in uw prachtig zwaard te ontdekken?
Een dunne vlek, wier flauwe schijn
Zich telkens poogt aan ’t oog te onttrekken?
Wat mag dat glinstrend wolkje zijn?
Dat glinstrend wolkje, sterveling!
Is ook een melkweg, in wiens kring
Ontelbre sterrenstelsels weemlen,
De uwe ligt in glans gelijk!…
Verbeelding! daal! verlaat die heemlen,
Eer mijn geschapen geest bezwijk’.
Schrijver: Pieter Nieuwland
Geef een reactie