Bron: 350 Jaar Watergraafsmeer – J.H. Kruizinga
Op bovenstaande foto de Oetewalerbrug, die toen nog regelmatig open en dicht ging. Links de politiepost. Foto: Beeldbank Amsterdam
Kenmerkte de Watergraafsmeer zich eind 19e eeuw doorgaans door rust en stilte, op Pinksterdrie was daarvan geen sprake. Integendeel. De Tweede Pinksterdag ontaardde daar meestal in een bacchanten-optocht. Grote mensenmassa’s waren op de been en het scheen of de demonen losgebroken waren. Mensen gilden en schreeuwden, vijf of zes orgels jankten tegen elkaar en nu en dan chargeerde de politie.
De dokter had het meeste werk
Ieder had het druk of maakte zich druk, doch het meeste werk had de dokter. Het feest was even ruw, onbehoorlijk en onbeschaafd als het palingtrekken in de Jordaan en het was daarom bij bepaalde lagen der bevolking zeer geliefd. Vrouwen met witte jakken en zwarte moiré rokken dansten met kaaimannen, die met een stok met een spijker aan het eind de drijvende vodden uit de gracht haalden. Soms verdwaalde er ook wel eens wat ondergoed van de drooglijnen uit de Meer tussen hun opgehaalde spullen…
De dames en heren die in Watergraafsmeer Pinksterdrie kwamen vieren behoorden tot het Amsterdamse legioen der dauwtrappers, die de beide voorgaande feestdagen rijkelijk met geestrijk vocht waren omgegaan en nu als klap op de vuurpijl de Meer op stelten gingen zetten. Doch er werd op gerekend. In 1895 bestond het politiecorps van Watergraafsmeer nog uit twee veldwachters. Voor die gelegenheid kregen ze versterking van rijksveldwachters. Bovendien werd een man gehuurd, die met een handkar de beschonkenen naar het politieposthuis bij de Oetewalerbrug moest brengen.
Een echte dauwtrapper behoorde minstens een fles ‘jajem’ soldaat te maken
Op de eilanden en in de Jordaan maakte men zich in het begin van de nacht gereed voor de uittocht naar het oosten. Jan Pleziers, met lampions versierde platte vrachtwagens met banken erop stonden gereed om de kruiken met ‘Jan Doedel’, ‘neurie’, en ‘jajem’, mitsgaders derzelver eigenaren op te nemen. Als het tegen twee uur liep, dan hoorde de gewapende macht in de Meer het luidruchtige transport naderden. Harmonica’s en kruiden werden behoorlijk gebruikt. Een echte dauwtrapper behoorde minstens een fles ‘jajem’ soldaat te maken voordat het eindpunt was bereikt. Het is te begrijpen dat de gasten ‘met open armen’ ontvangen werden. Het is te begrijpen dat de gasten ‘met open armen’ ontvangen werden. Aan de ene kant hadden de cafétjes en andere uitspanningen zich al dagen van te voren van de meest uiteenlopende versnaperingen voorzien, aan de andere kant lag de politie op de loer, vastbesloten om bij het minste vergrijp korte metten te maken. Alles wat muziek kon maken, van toeters tot piano’s, was gerequireerd om het geheel een ‘gezellig’ aanschijn te geven.
Via de Oetewalerweg de Meer in
Daar kwam reeds het eerste konvooi langs de Oetewalerweg over de brug de Meer in; wagens, volgepropt met mannen en vrouwen, schaars verlicht door lampions en rokende stallantaarns, begaven zich langzaam de Middenweg op. Hier stonden viskarren, fruitverkopers en koekkramen met weegschalen om ieder de juiste maat te geven. Op andere weegtoestellen kon men ‘opstappen en laten wegen’ voor de somma van één cent. Japie de Koekman kreeg elk jaar een extra hoera’tje omdat hij zo’n beetje de oudste leverancier van de dauwtrappers was. Onder de feestvierders bevonden zich dikwijls lieden van minder goed allooi, die er op uit waren de zakken der dauwtrappers van overbodige luxe te ontlasten. De menigte verspreidde zich bij de Kruislaan over de landerijen bij de Ringdijken, de Schager-, Pauwen- en Groenelaan.
In het licht van de fakkels flikkerden de sabels
De bewoners van Oud Roosenburgh en Frankendael deden zo’n nacht niet alleen geen oog dicht, maar stonden zelfs gekleed klaar om zich tegen al te drieste feestgangers te verdedigen. De nachtwind bracht het melancholische geluid van harmonica’s mee en het stof van de straat werd door de dansers met de lange baaien rokken opgejaagd. Mannen met uitgeschoren nekken, ingesmeerd met ‘rood-aard’, hosten met vrouwen wier geplakte haarlokken weldra als ragebollen rondzwierden. Ook de politie zat niet stil. Was er iemand door een feestgenoot ‘per ongeluk’ gestoken, dan brachten renboden deze boodschap naar de beide veldwachters. Deze trokken, bijgestaan door de rijksveldwachters, naar de plaats des onheils, waar weldra de poppen aan het dansen waren. In het licht van de fakkels, die op de stalletjes stonden, flikkerden de sabels. Want dikwijls waren er onder de tegenpartij soldaten, die in hun vrije tijd ook van hun wapens gebruik mochten maken. De dokter mocht zich met het resultaat van de veldslag bemoeien.
De vrouwen vochten met nagels en haarspelden
Dat de veldwachters er ook niet altijd ongeschonden afkwamen bewijst de Pinksterdrie-helm van inspecteur Biere, die vol deuken zat. Vaak werden op Pinksterdrie bepaalde familievetes ‘ in orde gebracht’. De vrouwen vochten met nagels en haarspelden en de mannen probeerden op de hoofden der tegenstanders de sterkte der jeneverkruiken. De gesneuvelden moesten vaak urenlang hun beurt afwachten om op de enkele draagbaar over de hoofden der menigte naar het politieposthuis vervoerd te worden. De beschonkenen werden met Pinksterdriehandkar naar het politieposthuis vervoerd, waar ze boven aan de helling van de kade ‘gelost’ werden. Daar lagen er tientallen hun roes uit te slapen. Sommigen waren blauw aangelopen en anderen misten een gedeelte van hun kleding.
Café de Warme Hand
Bij het café De Warme Hand, tegenover de Tolbrug op de hoek van de Oetewalerweg, was het vol met Pinkstervierders en wie, zoals Jan ter Gouw in 1840 deed, ’s middags naar de Duivendrechtse brug liep, kon soms een hoopje volk aan de kant van de vaart zien. Er dobberde een schuitje in ’t water en twee mannen waren druk aan ’t dreggen naar een dronken Pinksterdrievierder, die te water was geraakt.
Twee liedjes uit die dagen zijn beroemd geworden.
Het ene luidde:
“Ben je met je moeder na de Meer geweest
vort jou lelijkerd, vort jou lelijkerd.|
Ben je met je moeder naar de Meer geweest
Vort jou lelijk beest.”
En het andere was:
“Och moeder waar is Jan?
En Jan die na na de Meer
al met zijn beste pakkie an
en dat in dat smerige weer
En och moeder waar is Jan?”
In 1901 werd de kermis verboden
De rust keerde in de Meer pas terug als de laatste Jan Plezier moet beschonkenen de stad weer ingerold was. De kraampjes langs de Middenweg waren dan meestal uitverkocht, de wegen bedekt met papieren en schillen en de veldwachters zo moe dat ze niet meer op hun benen konden staan.
Burgemeester J.W. de Wit heeft de knoop doorgehakt, toen hij in 1901 deze kermis verbood. Hij bood het hoofd aan een storm van verontwaardiging die daardoor opstak, maar hij stond z’n mannetje. Pinksterdrie behoorde tot het verleden.
Ook toen Ajax later in de Meer voetbalde klaagden de bewoners
Later liep de Meer ’s zaterdags of ’s zondags vol als Ajax thuis speelde. Dan was de Middenweg één mensenzee en dan klaagden de bewoners van Betondorp over de alom geparkeerde auto’s. Waren er bovendien nog belangrijke wedstrijden op de Jaap Edenbaan, de kunstijsbaan aan de Kruislaan, dan was het in Watergraafsmeer weer echt gezellig. Voor de veldwachters zijn nu politieagenten in de plaats gekomen, die echter even blij zijn als hun negentiende-eeuwse collega’s als het ‘feest’ weer voorbij is.
Bert Barf zegt
kom ik toch weer de oude Brigadier Matter tegen op de foto van het politie korps (zittend de tweede van rechts) een beetje trots ben ik dan ook wel