1926 – 1946
Door: Jan van Deudekom (1926 – 2008). Geboren in de Watergraafsmeer. Hij heeft daar tot zijn overlijden in 2008 gewoond. Hij bezat een uitgebreide collectie prentbriefkaarten over Amsterdam, vooral de Watergraafsmeer. Had een enorme kennis over de Watergraafsmeer.
Wat hebben wij heerlijk gespeeld in ons eigen buurtje rond de Zacharias Jansestraat. Wij waren bevoorrecht want onze buurt was omgeven door weilanden, de volkstuintjes van Klein Dantzig, de Stadskwekerij en de Ringvaart. De Cornelis Drebbel, Willem Beukel, Hans Lipperheij (nu James Wattstraat) en Simon Stevinstraat waren doodlopende straten; verkeer in de buurt was er nauwelijks. Bovendien werden de weinige auto’s die er waren altijd in een garage gestald, dus geparkeerde auto’s waren er ook niet.
De straten waren ons speelterrein
Het was een kinderrijke buurt en alle straten waren ons speelterrein. We speelden veel teamspelletjes zoals slagbal met rondjes waarbij de put midden in de straat dienst deed als thuisplaat. De putdeksels van de goten waren honken.
Er werd veel gevoetbald
Ondanks het verbod op straatvoetbal werd er veel gevoetbald; de teams werden bepaald door de twee grootste jongens. Eerst gingen ze ‘op raaien’, zoals wij dat noemden. Ze gingen een eind uit elkaar staan en deden om beurt een stap naar elkaar toe. De hiel van de schoon tegen de neus van de andere voet – je mocht ook je voet dwars zetten als dat strategisch zo uitkwam. Degene die de andere partij als eerste met zijn voet aanraakte mocht beginnen met samenstellen van zijn team. Soms had je keus uit 12 jongens een andere keer uit wel 40. Iedereen speelde mee; bij een groot aantal spelers werd het veld met een putdeksel vergroot. Het doel werd gemarkeerd met kledingstukken. We speelden sportief, echt voor de lol, maar wel om te winnen.
Er sneuvelde wel eens een ruit. De troep stoof dan uiteen, maar ik werd altijd herkend. Mijn vader heeft menig ruitje moeten betalen, want de gedupeerde was altijd wel een klant van de zaak. Een keer betaalde mijn vader voor een ruit waar ik part nog deel aan had.
Een zelfgemaakte bal van een prop papier
Dikwijls kwam een smeris op de fiets de boel verstoren, gebeld door een van de bewoners. Dan was je de bal kwijt, want die werd dan in beslag genomen. Meestal was dat een oude tennisbal of, nog slechter, een zelfgemaakte bal een van prop papier met daaromheen ringen van een oude fietsbinnenband. Soms was het een mooie grote bal die je op je verjaardag had gekregen. Dat was toch wel zonde; je moest dan dikwijls weer een jaar wachten op een nieuwe bal.
Een keer werden we betrapt en schoot een jongen de bal over het hek, zodat de agent er niet bij kon. Als straf moesten drie jongens – ik was er een van – mee naar het politiebureau Linnaeusstraat. Daar aangekomen moesten we op een bankje bij de wachtcommandant zitten met een politiehond voor ons. De hond deed net of hij sliep met de kop tussen de voorpoten, maar als een van ons zich even bewoog richtte hij zijn kop op en keek je dan heel gluiperig aan. Dat duurde enige uren totdat je vader, gebeld door de wachtcommandant, je om zeven uur mocht ophalen. Mijn vader was heel sportief en had vroeger ook gevoetbald, dus voor mij volgde thuis geen straf. Bij sommige jongens was dat anders: die mochten een week niet buitenspelen. Geen van ons is ooit ontdekt zoals Johan Cruijff in Betondorp. Maar ja, er was niet alleen weinig verkeer in onze buurt, er waren ook geen scouts van Ajax……
Eerder gepubliceerd in Herinneringen aan de Zacharias Jansestraat – 2003
Geef een reactie