1955
Verteld door: Niko Paape (1944-2010) is geboren op 20 maart 1944 in de Veeteeltstraat 133 in Betondorp, het deel van de Veeteeltstraat dat tussen de Brink en de Onderlangs ligt. Om een mysterieuze reden is huisnummer 133 inmiddels veranderd in 135.
Saskia, mijn Grote Liefde op de lagere school, gaf mij altijd kracht. Weliswaar van het enigszins weemoedige soort, maar toch. Zo moest ik eens op een stille middag naar de tandarts. Een vreselijke man, Brouwer, aan de Galvanistraat. Ik was zo bang voor die man met z’n zware boren, z’n kwade kop met afschuwelijke bril en z’n gesnauw dat ik al een hartflauwte kreeg bij de gedachte dat ik weer door hem gemarteld zou worden. Als ik in de tandartsstoel zat te zweten en te bibberen en poogde te protesteren dat het zo’n pijn deed, snauwde hij me toe: ‘Mond dicht met je gemekker. Mond open.’
Om drie uur zou Juffrouw Ottersberg me naar huis sturen en van daar zou ik met m’n moeder op de Solex naar de Galvanistraat gaan. Ik achterop en met m’n beentjes is de bruine fietstas. Het was doodstil in de klas en alle kinderen zaten te schrijven. Ik hield angstig en nauwlettend de klok in de gaten en zag dat de wijzers, luid tikkend, onverbiddelijk naar drie uur kropen. Ik kon ze niet stil laten staan. Ik hoopte en bad dat Juffrouw Ottersberg zou vergeten dat ze me uit de klas naar huis moest sturen. Maar Gods wonderen zijn zeldzaam en ook toen niet aan mij gegeven. ‘Kootje’, zei Juffrouw Ottersberg, ‘Het is tijd, jochie. Je moet gaan.’
Ook Juffrouw Ottersberg had mij dus verlaten en langzaam liep ik de deur van de klas uit, nagekeken, uiteraard, door Saskia. Ik was het allereenzaamste en allerzieligste jongetje van de hele wereld, op weg naar een marteldood of erger. Maar wist me enigszins gesterkt door de laatste blik die Saskia op mij had geworpen. En toen ik in de stille schoolgang rondkeek, zag ik haar groen-creme jekkie aan de kapstok hangen. De aanblik van dat jekkie van Sas gaf me moed. Ik zou het allemaal doorstaan voor haar. Ik zou me voor haar blootstellen aan helse pijnen en martelingen. Het jekkie was een teken dat Saskia tijdens de beproevingen aan me zou denken en me er doorheen zou helpen. Wij hoorden bij elkaar.
Uiteraard overleefde ik het, al was het leed onvoorstelbaar geweest. Toen ik in Betondorp terug was, deed iedereen heel normaal. Net alsof er niets gebeurd was. Niemand hield op met spelen en niemand keek mij vragend of bewonderend aan. Het leven was gewoon doorgegaan en zelfs Sas bleef gewoon touwtje springen met haar vriendinnen.
Erny van de Kleut-Sieswerda zegt
Mijn ziekenfondtandarts zat in de Linnaeusstraat. Op de foto met de tram bij het Oosterpark zie ik nog de hoge trap waar ik op moest en daarbinnen was het nog erger . Voor je binnen ‘mocht’ was er zeker een wachttijd van een half uur, want de wachtkamer zat stikvol. En dan hoorde je geknars en gehamer maar ook geschreeuw uit behandelkamer met angst aan. En dan, als je eindelijk aan de beurt was, stond de tandarts met zijn hydraulische boren klaar om je ook lekker te pijnigen. Met de grote gaten die door hem eertijds geboord zijn, hadden later mijn modernere tandartsen het heel moeilijk die weer netjes op te knappen. Gelukkig kan ik, dankzij hen, nog op 83 -jarige leeftijd genieten van een volledig gebit. En dat is toch ook wel wat waard.
Mariondeboer zegt
Wat een mooi verhaal.Wij thuis mochten ook naar tandarts Brouwer in de Galvanistraat,ik ben van 1947 en mijn zus van 1945.Het was toen wel heel prettig want de schooltandarts,noemde ze echt slagers .Bibberend stonden mijn klasgenootjes in de rij met hun kaart.Mijn moeder vond het gelukkig belangrijk om onze tanden met de beugels op zijn plek te krijgen.50_ gulden kostte de beugel, die als ik hem weer in mijn zak had gestopt ,gemaakt moest worden. Voor mijn moeder hoop geld,maar als kind denk je er niet aan.Blij dat we de kans kregen. Maar dr.Brouwer voor ons geen slechte ervaring.gr Marion de Boer_Schreuder