1939 – 2019
Station Amsterdam Amstel of het Amstelstation is een trein- en metrostation in Amsterdam-Oost, gelegen aan de spoorlijn Amsterdam – Utrecht. Het stationsgebouw is gebouwd onder leiding van architect H.G.J. Schelling van de Nederlandse Spoorwegen en architect Johannes Leupen van de Gemeente Amsterdam.
Het spoorwegstation werd op 15 oktober 1939 geopend door koningin Wilhelmina als onderdeel van de Spoorwegwerken Oost, waarmee de spoorlijnen tussen het Centraal Station en Amstelstation op dijklichamen werden gelegd en alle straten met viaducten werden overbrugd. Hierdoor konden de vele overwegen vervallen die voor veel oponthoud zorgden in het oostelijk deel van de stad. Hierbij verving het Amstelstation het uit 1843 daterende Weesperpoortstation. Door de sluiting van dit kopstation hoefden treinen tussen Utrecht en Amsterdam Centraal niet meer kop te maken, wat tijdwinst opleverde op dit traject. Het Amstelstation kwam wel verder van het centrum te liggen dan het Weesperpoortstation, maar ligt wel gunstiger voor de stadsdelen Amsterdam-Oost en Amsterdam-Zuid.
In 1977 werd het Amstelstation ook een metrostation aan de Zuidoostlijn van de Amsterdamse metro. Dagelijks gaan 50.000 trein- en metroreizigers via het Amstelstation naar hun bestemming. In 2001 werd het station volledig gerenoveerd en is er een aantal winkels bij gekomen.
Kunstwerken
In het station zijn enkele wandschilderingen van Peter Alma uit 1939 te bewonderen. Deze wandschilderingen zijn ook als bedrukking aangebracht op de buitenste ramen van de perronoverkapping.
Verder hangt er een tegeltableau uit 1958. Dit tegeltableau is ook door Peter Alma ontworpen en vervaardigd door H. Rijneveld. Het hing tot 2003 in het inmiddels gesloopte Marnixbad. Aan de buitenkant en binnen in het gebouw staan verder nog twee beelden van Theo van Reijn uit 1939, genaamd Terugblik en Toekomst der Spoorwegen.
Een van die beelden Terugblik genaamd heeft voor de jeugd uit de Wetbuurt/Amsteldorp in de jaren 50/60 van de vorige eeuw veel betekend. Erik Bouwman, een van de Hangjongeren van Toen, heeft heel wat Odes aan het Naakt van Steen gemaakt. Hij noemde het beeld het Wachtend naakt en hield al van haar toen hij slechts drie turven hoog was:
Hooguit drie turven was ik hoog
Toen hield ik al van haar
Ook nu hou’ ik het nauwelijks droog
Ben nog steeds de sigaar.
In de reacties hieronder meer Odes van Erik Bouwman
Christian zegt
Hallo meneer Bouwman,
Bedankt voor dieser sehr interessanten Artikel über die Kunstwerk in der Bahnhof.
Können Sie bitte mir schreiben per E-Mail an: leopoldstr82@gmail.com ??
Ich habe ein paar Fragen.
Dank u wel,
Christian
Jo Haen zegt
Ons mailadres is vriendenvanwatergraafsmeer@gmail.com
Ich weisz nicht ob herr Bouwman Eure Reaktion lest. Sie konnen die Frage an uns senden.
Hartelijke groeten,
Jo Haen
Erik Bouwman zegt
DRIE TURVEN
Hooguit drie turven was ik hoog
Toen hield ik al van haar
Ook nu hou’ ik het nauwelijks droog
Ben nog steeds de sigaar.
Vijf turven hoog en vaak de klos
Aan haar linkerhand het Zand
We speelden er diefie met verlos
En waren bijdehand.
Zes, zeven turven onderhand
Voelde ik me plotsklaps ouder
Aan haar rechter verrees een gruwelpand
Zij gaf het haar koudste schouder.
Maar achter haar die oude laan
Waar ik veel later kwam
Daarin een Steen die iets liet staan
Een hek was van de dam.
Liefkozend hingen wij om haar heen
Maar namen haar niet waar
Drukker met liefde dan met steen
Klonk, heel hol, een gitaar.
Toch haalden we telkens haar fiat
Voor het lopen langs Renault
Op weg naar Tante Sis patat
Of een broodje van Ome Ko.
Station met winkels volgestouwd
De deelraad zat te pitten
De Omval plat, en vol gebouwd
Maar zij bleef rustig zitten.
Na jaren zagen we haar terug
Nog op haar vaste stekkie
Van oud naar jong vormt zij een brug
En van binnen een heel warm plekkie.
Bezie haar glimlach, heel subtiel
Geheimzinniger dan Mona Lisa
Dus stuur die Franse randdebiel
Per scheve post naar Pisa.
Sta stil, haal trein of metro niet
Bekijk haar en sta paf
Want het is deze Stenen Griet
Die ons een droomjeugd gaf.
Erik Bouwman
Erik Bouwman zegt
KIJKEND NAAR HET WACHTEND NAAKT
Kijkend naar het Wachtend Naakt
Voel ik veel mededogen
De maatschappij, die heeft verzaakt
Daar kan zij niet op bogen.
Kijkend naar het Naakt van Steen
Bekruipt mij een gevoel
Het liefst schreeuwde ik om mij heen
Maar houd heel laf mijn smoel.
Kijkend naar die Stenen Maagd
Voel ik een beetje schaamte
Want nimmer heeft zij ooit geklaagd
Is nu slechts een geraamte.
Kijkend naar die Stenen Bruid
Raak ik ietwat van slag
Hoe zag ons Naakt haar Sint er uit
Was het mooi weer, die dag?
Kijkend naar die Stationsgodin
Neem ik geen omgeving waar
En plotseling krijgt het leven zin
Al was het slechts alleen om Haar.
Kijkend als met haar Blik van Steen
Blikkend wat ik niet wil zien
Commercie, tuig; waar moet dat heen
Naar de vuilnisbelt, misschien?
Kijkend door de Ogen van het Naakt
Denk ik: da’s is vette strop
U kunt met zijn allen bij elkaar
Mijn Stenen Rugje op!
Erik Bouwman
Erik Bouwman zegt
Ode aan het Naakt van Steen
We hingen maar wat, daar rond dat naakt en hadden niets te doen;
Maatschappelijk hadden we verzaakt, die Hangjongeren van Toen.
Dat was de mening van de buurt, daar onder in die Kuil.
Voor de kansen die wij kregen, maakten zij hun handen vuil.
Krom gewerkt en door het stof; wij kregen van hén de kansen,
Dom en naiëf als jeugd toch is, dachten wij slechts aan dansen.
Veel later pas vlogen wij uit, op vleugels van hún moed,
Van verre keken zij ons na, en dachten: het komt goed.
Nu lopen wij weer langs dat naakt, dat fraaie Naakt van Steen.
En midden in dit oude station gaat een rilling door je heen.
Na jaren wijs geworden blijkt; ons voorland had gelijk:
We deugden voor geen meter, wij bouwden écht geen dijk.
Toch liet men ons op ’t smalle pad, élke kans benutten,
Voorzien van schamper commentaar, maar zonder op te jutten.
Het resultaat van dit geduld mogen veel ouden niet aanschouwen,
Wel staat het er, fier als een dijk; op ons kan men ook bouwen.
Het Naakt van Steen, heel goed betracht, heeft eindeloze ogen,
Waarmee zij in der verte tuurt, met zeer veel mededogen.
Die Jeugd van Toen, die zij beschermt, komt voort uit haar verleden;
De vale glimlach die haar siert geldt meer dan slechts het heden.
Veel verder gaat haar blik terug, tot ver voor onze tijd,
Zij neemt slechts waar en registreert, met liefde, zonder nijd.
Een simpele gedachte neemt dan vorm, om je aan te vergapen:
De Hangjongeren van Weleer hebben die van Toen geschapen.
Erik Bouwman