1933 – 1965
Herinneringen aan een woning in de Watergraafsmeer
Auteur: Karel Frugte – (1949) Geboren in Amsterdam. Oud-journalist, schrijft verhalen over zijn familieverleden en publicieert dit op zijn website Mijn familieverleden
Ook Eddy Faber heeft zijn herinneringen opgeschreven. Zie verderop in het verhaal.
Zijn opa ging in 1933 in de Willem Beukelsstraat 38 hs. wonen. De herinneringen van Ed Faber zijn uit de periode jaren 50, begin jaren 60 van de vorige eeuw.
Foto bovenaan dit verhaal: Willem Beukelsstraat 38 Hs. De meeste linkse van de vier deuren geeft toegang tot deze woning, home van de familie Frugte en later de familie Faber.
De familiegeschiedenis van Frugte is ook een tijdreis langs diverse dorpen en steden in Nederland. Om maar een paar plaatsen te noemen: Linschoten, Driebergen, Dordrecht, Leiden en vooral ook…Amsterdam en met name de Watergraafsmeer.
De Watergraafsmeer. Een polder ten zuid-oosten van het oude Amsterdam, dat in 1630 werd drooggelegd en waar de rijke Amsterdammers de stinkende stad ontvluchtten om in luxe te genieten van het schone buitenleven. De fraaie buitenhuizen werden uiteindelijk opgeslokt door Amsterdam, die haar tentakels steeds verder naar het zuiden en het westen uitbreidde met nieuwe straten en woningen, meestal drie of vier verdiepingen hoog.
Niet ver van het buitenhuis Frankendael, dat nog steeds in volle glorie in het park Frankendael staat, werden meer dan honderd jaar geleden nieuwe woningen gebouwd en kregen de straten namen. Zo ook onder andere de Michiel Adriaanz. de Ruyterstraat, met schuin tegenover de Rehoboth kerk , die in 1907 haar goddelijke deuren opende. Mooie huizen en ook een school, de Willem van Outshoornschool, werden neergezet.
Hoe zag de Watergraafsmeer er meer dan honderd jaar geleden uit? Het beste is het te zien door onderstaande kaart uit 1902 te bekijken.
In 1922 werd de Watergraafsmeer geannexeerd door Amsterdam met als gevolg dat er straatnaamwijzigingen kwam. Zo werd de Michiel Adriaanz. De Ruyterstraat de Willem Beukelsstraat. En kwam elf jaar later de familie Frugte in beeld. Hoe vader Karel Frugte erin slaagde de woning op huisnummer 38Hs te huren is niet duidelijk. Misschien via zijn connecties als boekhouder, of als voorzitter van de christelijke mannenvereniging, wie zal het zeggen. De locatie was voor hem in ieder geval prima. Rechts de Willem van Outshoornschool, pal tegenover de gereformeerde Rehoboth kerk: voor de gelovige Karel zeker niet verkeerd, alhoewel niet bekend is of hij ook deze kerk bezocht.
Dit huis op nummer 38, twee woonlagen en negen (!) kamers plus een grote tuin, was het onderkomen van de familie Frugte met de vele kinderen en de aangetrouwde familieleden. Een onderkomen voor korte of langere tijd. Vanuit deze woning stapten diverse kinderen in de trouwauto en namen vader Karel, moeder Johanna en diverse kinderen afscheid van het leven in een mooie kist op weg naar hun laatste bestemming, de Nieuwe Oosterbegraafplaats, nog geen kilometer verderop.
Willem Beukelsstraat 38Hs. Een huis vol herinneringen. Een woning die voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog tot in de jaren zestig eerst het onderkomen was van de Frugtes, en later van de familie Faber. Het verband tussen deze twee familienamen? Dochter Rika Frugte trouwde in 1941 met Kees Faber, in de jaren dertig werkzaam bij administrateur Frugte. Het gezin Faber bleef op dit adres wonen. Het kon ook, want het huis was groot genoeg.
Herinneringen aan het grote huis zijn opgeschreven door Ed Faber, de derde zoon van Rika en Kees. Ed heeft een prachtige beschrijving gemaakt van het huis en zijn herinneringen aan zijn jeugd, de belevenissen tijdens Luilak, het verhaal van de poppenkast, tv kijken op woensdag- en zaterdagmiddag bij Toby Rix, de toeteraar met zijn muziekinstrumenten. Zijn herinneringen en de beschrijving van dit bijzondere huis zijn hieronder te vinden. Een prachtig stukje geschiedschrijving over het leven in dit huis in het midden van de vorige eeuw.
Wetenswaardigheden en herinneringen
Door Ed Faber, die vanaf zijn geboorte in 1947 tot 1966 in het huis heeft gewoond.
Deze beschrijving is vooral voor mezelf om herinneringen vast te leggen en wellicht ook leuk voor familie en de huidige bewoners als een stukje geschiedenis van het huis en zijn omgeving.
Bewoning
Het huis, Willem Beukelsstraat 38 is gebouwd in 1913. Tot 1921 heette de straat de Michiel Adriaanz. de Ruyterstraat. Door de annexatie van de Watergraafsmeer door Amsterdam, ontstonden dubbele straatnamen en is de straatnaam aangepast en vernoemd naar Willem Beukelszoon uit den Briel, de uitvinder van het haringkaken.
Wie er woonden tot 1933 weet ik niet, maar mijn opa, Karel Frugte, en familie verhuisden op 12 Oktober 1933 van de Linnaeuskade naar de Willem Beukelsstraat 38 hs. Ik neem aan dat mijn opa het huurde. Hij overleed in 1948 en mijn vader Kees (C.A.) Faber nam de huur over van zijn schoonvader. Mijn vader woonde sinds 1941 bij de familie Frugte in, hij trouwde in dat jaar met mijn moeder Rika, de op één na jongste dochter van het hele grote gezin Frugte.
Het is een groot huis, negen kamers wanneer ik de gangen en vestibule niet meereken. Door de vele kinderen van de Frugtes en later die van Faber was het huis toch vaak heel vol. Mijn vader heeft eerst bij zijn schoonvader ingewoond en ook mijn vaders broer Anton met tante Marjan en dochter Els hebben van 1947 tot 1951 beneden gewoond. Eind jaren vijftig woonden we er even met zijn tienen. (Mijn vader Kees, mijn stiefmoeder Joke, Jos, Richard, Eddy, Karel, Henny, Bert, Kees en Stanley (die toen nog Hans heette).
Mijn moeder overleed in 1952 in het kraambed na de geboorte van mijn zus Gerda. Gerda is toen als baby opgenomen in het gezin van tante Corrie, de zus van mijn moeder. Mijn vader hertrouwde al snel, na een half jaar, met Joke Schellinger. Dat ging voor een jaar wel goed, maar mijn stiefmoeder kon de drukke situatie op toch niet aan: de vele kinderen, het grote huis en het chronische tekort aan geld ondanks dat mijn vader toch als administrateur goed verdiende. Ze had zich alles heel anders voorgesteld en daardoor werd ze ziekelijk en werd het huis op het laatst niet goed verzorgd, het vervuilde en werden we een beetje een asociaal gezin.
Kees Faber en Joke verhuisden op 11 Maart 1966 naar de Parnassusweg in Amsterdam. De meeste kinderen waren toen al uitgevlogen. Eigenlijk alle kinderen gingen rond of zelfs voor hun 16e jaar het huis uit.
Wat er na de verhuizing met het huis is gebeurd weet ik niet, ik ben wel eens gaan kijken in de jaren zeventig en toen stond het er niet zo florissant bij. Maar nu ziet het prachtig uit en bovendien staat het hele rijtje huizen op de monumentenlijst en dat is prettig om te weten! Mijn broer Stanley heeft het in 2015 bezocht en wat foto’s gemaakt, waarvan ik er een paar als bijlage heb opgenomen. Ik vernam dat de waarde van het huis tegenwoordig (2020) wel op een miljoen wordt geschat.
Vocht
Mijn vader had regelmatig klachten over de elektriciteit, de lekkage van de loden afvoerpijpen en vooral over optrekkend vocht. Het is niet verwonderlijk dat een aantal kinderen longproblemen had.
Maar de eigenaar en verhuurder was, naar ik vermoed, ons gezin liever kwijt dan rijk en was niet snel met verbeteringen en reparaties.
Het huis is altijd vochtig geweest, dat het huis een souterrain had in een polder van 3 meter onder NAP hielp daar natuurlijk aan mee.
Maar nadat eind jaren vijftig begin jaren zestig de grondwaterspiegel was gestegen doordat het terrein achter het huis was opgehoogd, werd de toestand onhoudbaar door opkomend grondwater. Toen is in het hele souterrain een betonnen bak aangebracht, de vloer en alle muren tot circa 50 cm kregen een laag van ongeveer 5 centimeter dik, met alle gevolgen van dien voor de leidingen en deuren.
Die betonnen bak hielp wel wat, maar we hebben toch ook overstromingen gehad, vooral in zomers met heftige regen. Een keer had een loodgieter een afsluiter niet dichtgeschroefd en regende het verschrikkelijk. Er waren blijkbaar geen terugslagkleppen, dus al gauw stond er een meter rioolwater in het souterrain. De brandweer pompte het wel leeg met grote slangen, maar daarna moesten we zelf, ik dus eigenlijk want mijn ouders waren in Bakkum, een hele laag modder en poep opruimen.
De buurt
De Willem Beukelsstraat 38 was een fantastisch huis voor een kind en lag in een geweldige buurt en dat is eigenlijk nog steeds zo. Het was in mijn jeugd vooral een romantische buurt, met mooie huizen in de straat zelf maar ook in de buurt, zoals in de Zacharias Jansestraat, op de Middenweg en de Hogeweg. En dan had je de Ringdijk met zijn oude huisjes en boerderijen, de Schagerlaan, de volkstuintjes Klein Danzig, de kwekerij van Vliet en Wielinga en het mooie Frankendael.
De wijk achter de Willem Beukelsstraat is rond 1960 gebouwd. Op die plaats waren daarvoor volkstuintjes van Klein Danzig, daar is nu nog een klein deel van over. Voor de bouw van de wijk, met de Senefelderstraat als eerste straat achter ons, zijn die tuintjes platgegooid en is het land ongeveer 2 tot 3 meter opgehoogd door zandauto’s van “de Terro”. Die haalden het zand op dat werd aangevoerd uit de omgeving van ‘s Gravenland via de Amstel. Dat ophogen duurde een hele tijd en ook heeft het land daarna lang braak gelegen.
Je kan wel zeggen dat, voordat die wijk er was, onze tuin een tijd lang doorliep tot aan het Amstelstation. Met het talud van de Gooische weg als hoge berg. Dat “landje” achter de tuin was prima speelterrein voor de kinderen van de hele buurt. We speelden een soort oorlogje tegen de Bessemerstraat, een straatje dat ook op het landje uitkwam. De Bessemerstraat was toen een straatje met oude kleine onverzorgde huisjes. Ik weet niet hoe het er nu uitziet. Ik moet eens gaan kijken.
Ook had je veel slootjes om te vissen, op stekelbaarsjes, en om vlotje te varen. Het hout van de vlotten kwam vooral van de bouw van de nieuwe wijk. Met dat hout en weer rechtgeslagen spijkers bouwden we ook, vooral ondergrondse, hutten. Mijn oudere broer Richard was daar heel goed in. En je kon eigenlijk overal op het landje ongestoord fikkie stoken.
De buitentrap
Ik denk dat in Amsterdam niet zulke mooie en bijzondere buitentrappen te vinden zijn als die van de huizen in de Willem Beukelsstraat 30 tot 38. We speelden heel vaak op de trappen. Je kon mooi zitten op de aansluiting van de leuning met de stenen paal. De trappen zijn ook heel fotogeniek met het mozaïek en de uitgesneden figuren op de palen, je ziet ze vaak op foto’s terug. Onder de buitentrap was een rommelhok.
De vestibule
Boven was (is?) een vestibule van wit marmer met grijze aders. De mooie eiken deur naar buiten had een openslaand raampje zodat je de bezoeker kon zien en spreken voor je opendeed. De deur van de vestibule naar de gang had een heel mooi gegraveerd glazen raam, ik meen met zwanen. Maar ik speelde daar een keer met een ballon en toen ben ik te hard tegen die deur gebonkt en was het glas stuk. Er is ribbeltjes glas voor in de plaats gekomen (Sorry!)
De gang boven
De gang boven had in mijn herinnering een mooie granito vloer waarop een kleurige hoogpolige loper lag. Aan de buitenwand van de wc, bovenaan de trap, hing een grote Friese staartklok. De telefoon was op de gang, tegenover de wc. We hadden een heel mooi telefoonnummer: 54300. Dat nummer kwam uit de tijd van het accountantskantoor Frugte, zoals uit briefpapier blijkt.
De voorkamer
Boven is een mooie kamer-en-suite met schuifdeuren. De kamers lagen, zoals de hele verdieping, op een merkwaardige hoogte boven de straat, een soort half hoog.
De kamers hadden een mooie lambrisering van ongeveer 150 cm. Met de raampjes boven de ramen en balkondeuren, de kastdeuren met raampjes, en het de rozetten op het plafond zorgden die voor een chique uitstraling.
De voorkamer had een schoorsteenmantel waarboven een antimakassar hing die met kerst een keer in de fik is gevlogen door een omvallende kaars. Bijna huis weg, maar mijn vader kon het snel blussen, door het doek van de muur te grissen en het vuur uit te trappen!
In de voorkamer stond een zwarte kolenhaard. Die kolen kwamen uit het kolenhok, dat beneden onder de binnentrap was, afgeschot van mijn vaders werkhokje, met onderin het schot een opening om de kolen te scheppen in de kolenkit. Zo nu en dan kwam de kolenboer, die met jutten zakken met steenkool het kolenhok weer aanvulde. Later moesten we zelf de zakjes kolen halen, achterop de fiets. Was wel schoner, maar soms zwaar werk.
Eind jaren vijftig werd die kachel omgebouwd naar oliestook. Die olie stond achter de bank in een tankje dat je vulde uit een grote tank en dat je om moest keren en in een houder moest zetten, de hele kamer stonk dan naarde olie. Ja de vooruitgang hè.
Het was eigenlijk de enige kachel. Dus de rest van het huis, met uitzondering van de keuken, was in de winter koud. En als het vroor stonden er in de slaapkamers prachtige bloemen op de ramen van enkel glas.
Het huis heeft boven mooie kamerdeuren. Maar eind jaren vijftig vond men gladde deuren mooier en is er over de deuren hardboard gespijkerd en die zo gladgemaakte deuren werd in pastelkleurtjes geverfd.
De achterkamer
In mijn vroege jeugd was de achterkamer de deftige kamer, ook met de uitstraling van de voorkamer en eigenlijk nog chiquer door de grote boekenkast met glazen deur en het bureau. We kwamen er zelf zelden, alleen om boeken te bekijken, vooral de Winkler Prins encyclopedie, en natuurlijk ook om met de typemachine te spelen.
Ik kan me herinneren op de onderkant van de zitting van de bureaustoel een sterrenhemel stond. Als je eronder ging liggen keek je omhoog naar de sterren. Was dat opzet of was de stoel een keer gerepareerd met een houten plaatje met die sterrenhemel erop?
Het balkon
Op het balkon was het prettig zitten, vaak was het daar al lekker warm in de zon terwijl het overal nog koud was.
Het huis ligt naast een school en die school leende soms onze grote poppenkast. Deze werd dan over het balkon doorgegeven via het plaatsje van de conciërge naar de ingang van de gymzaal.
De zanger Rob de Nijs was een vriend van mijn oudste broer Jos. Rob kon heel goed tekenen en die heeft de decors voor die poppenkast gemaakt. Ik denk dat hij het huis nog wel zal kennen. Zelf woonde hij in de Linnaeusstraat waar ik ook zelf ben geweest, want Bert, de broer van Rob, was mijn vriend.
Vaak zaten we op de leuning van het balkon. Ik kan me vaag herinneren dat ik naar beneden ben gevallen op het plaatsje van de conciërge, het was wel een halve verdieping, maar toch een hele schrik. Ik weet niet meer of ik me toen ook bezeerd heb.
De slaapkamers boven
Om de achterste slaapkamer te bereiken moest je door de ouderslaapkamer, heel zachtjes naar de wc lopen om je ouders niet wakker te maken. De ouderslaapkamer had een schuin wandje en een deur naar het balkon. En ook een wastafel. Op die wastafel stond een zilveren fles met een rubber knijpbol voor de after shave. Die heb ik nog wel gezocht maar eigenlijk nooit meer gevonden.
In de achterste slaapkamer sliepen we in ieder geval met z’n tweeën, en vaak met meer. Ook moest je daar je huiswerk maken, in de winter met een straalkacheltje.
De trap en gang beneden
Omdat beneden boven de grond een rioolbuis langs de wand liep was er over die buis een koof gemaakt. En daardoor was ook de trap een stukje van de muur af geplaatst, met een plaat tussen de muur en de trap, zodat er een soort glijbaantje ontstond, waar we graag gebruik van maakten. Beneden op de paal van de trap stond een hele mooie opengewerkte koperen lamp, waarvan later de glazen bol ontbrak.
Om naar de straat te gaan door de “dienstingang” beneden moest (moet) je het trappetje op en dan door een laag deurtje. Naar binnen toe liepen de oudere jongens eigenlijk nooit het hele trapje af maar sprongen we.
In de gang beneden was in de hoek tegenover het trappetje een ombouw om de gas- en lichtmeter (De elektrameter heette toen lichtmeter, want de stroom was vooral voor het licht! -En vooruit… ook voor de radio!-). Die ombouw van hardboard had een deurtje. In mijn vroege jeugd moest je dan bij de melkboer gas en lichtmuntjes kopen om in die meters te doen. Deed je dat niet op tijd dan floepte het gas of licht gewoon uit! Die ombouw was overigens van onderen open, je kon er als kind met je kop in gaan staan!
Ik herinner me dat we (met pasen?) een cadeautje moesten zoeken door middel van briefjes. Op die briefjes stond de plek waar je moest zoeken voor het volgende briefje, en op het laatste briefje stond waar je cadeautje lag. Die van mij lag een keer in die meterkast.
De traditie van de briefjes is bij mij voortgezet, en ook mijn dochter doet het nu met de kleinkinderen. Dolle pret!
De keuken, badkamer en wc beneden
Beneden was de keuken met mooie klassieke betimmering. Een deel van die betimmering van de aanrechtkastjes was door het vocht weggerot. Het stonk in die kastjes ook wel sompig en naar rot hout.
De keuken was wel een belangrijke plaats in het huis omdat we daar kookten, aten en afwasten. Samen met je broers in de keuken de afwas doen was eigenlijk geen straf: praten over allerlei zaken, moppen tappen en oefenen op de nieuwste Jaap Fischer liedjes zoals Jan Soldaat en Het ei. En van je oudere broers kreeg je dan ook nog seksuele voorlichting, voor zover zij dat dan wisten.De badkamer had een plateau, je moest een paar treden omhoog om het bij bad te komen, omdat de riolering boven de grond liep. Later is de badkamer omgezet in een extra slaapkamer en is er een douche gemaakt in de wc beneden. Daar moest je trouwens ook eerst een paar treden op om naar de wc te gaan.
De serre
De serre beneden was een hele mooie lichte ruimte. Om door de glazen deur van de serre naar de tuin te gaan moest je ook weer een paar stenen treden op. Ik ben een keer gestruikeld en ging met mijn handen dwars door het glas. Mijn pols bloedde heel erg en moest gehecht worden, net naast de grote ader. Het litteken zit er nog. De serre was vooral erg nat, een groot deel van het jaar stond er een beetje water in. Ook doordat het draadglazen dak barsten had en lekte.
Keesje (nu Kees!), mijn jonger broertje, had een tijdlang een tamme gans die in die serre woonde.
Volgens mij was de serre eerst een open ruimte met afdak en heeft mijn vader die ruimte met ramen dicht gemaakt en er een serre van gemaakt.
De kamers beneden
Een tijdlang is de kamer aan de tuinkant goed bewoonbaar geweest. Zoals ik al vertelde woonde er begin jaren vijftig familie in, oom Anton en tante Marjan. Die zijn die later verhuisd naar een nieuwbouwhuis in het tuindorp Frankendael ook wel het witte dorp of Jeruzalem genoemd. Soms werd de ruimte tijdelijk onderverhuurd. Ik herinner me een Indisch gezin, die zelf satésaus maakten van pindakaas en ook Limburgse mensen, van wie ik het lied leerde:”Loeënde klokke van Limburg mie landj”. Ook zie ik foto’s van een donker meisje dat met haar moeder tijdelijk beneden woonde maar die herinner ik me niet meer.
In het begin jaren zestig waren de kamers extreem vochtig en niet meer bewoonbaar. Daardoor gebruikten we de lege kamers beneden voor tafeltennis, oefenen met een muziekbandje en feestjes. De tuinkamer was groot en was met een toog verbonden aan een tussenkamer, dus samen was er ruimte genoeg.
Ik heb een tijdlang in de kamer aan de voorkant geslapen, met een paar broers. Die kamer had klapluiken voor de ramen.
De tuin
De tuin was behoorlijk groot maar als ik nu naar de kadastertekening en de recente foto’s kijk lijkt het maar de helft van toen, en in de jaren zestig waren we al een stuk kwijt om als brandgang te dienen. In de tijd dat er nog gebouwd moest worden achter hadden we een uitgang die open was en daarna kwam “het landje” tot aan het talud van de Gooische weg.
Achter in de tuin stond een hoge populier. Daar had mijn broer Richard een boomhut in gemaakt. Ik heb een keer mijn pols gebroken toen ik te haastig uit die boom wilde springen omdat buurvrouw de Vries naar buiten kwam om weer eens te zeggen dat het gevaarlijk was wat we deden.
Ook gaat het verhaal dat mijn vader gevallen was omdat hij de tak waarop hij zat aan het afzagen was. Maar vanwege de schuine stand van de takken van de populier geloof ik dat verhaal het niet zo.
Toen in de jaren zestig de brandgang werd aangelegd stond de populier ineens niet meer in de tuin maar in de brandgang.
In het midden van de tuin was een vierkant gemetseld vijvertje dat lek was en waarbij de goudvissen regelmatig op apengapen lagen. Met daarnaast het duivenhok van mijn broer op een paal.
Ook stond achter het vijvertje een conifeer, een larix, dat was een sprietje, maar toen ik jaren later eens achterom was gelopen bleek die boom de hele tuin te beheersen en donker te maken, later is de boom weggehaald. En de tuin was later al wat donkerder geworden door de huizen van de Senefelderstraat die in de avond de zon tegenhouden.
Verder stond in de tuin een appelboompje en een morel, dat is een soort kersenboom. De buren hadden een gigantische perenboom die ook over onze tuin hing Ik weet nog dat we wel stoofpeertjes maakten of de peren meenamen naar een hut.
Verder had je de gele regen aan de kant van badkamer, die herinner ik me heel goed door de regelmatige waarschuwing dat de peulen van die boom heel giftig waren. En dat van die peulen gold ook voor de blauwe regen, een klimboom die tegen de badkamer groeide.
De tuin begon met het “plaatsje”. Dat lag een paar treetjes hoger dan de serre waar je via de serredeur de tuin in kwam. Op het plaatsje hing vaak wasgoed.
Langs de hele tuin liep aan de ene kant een muur van wel drie meter hoog, helemaal begroeid met klimop. Achter die muur was het schoolplein.
De kerk
Tegenover het huis stond de Rehoboth kerk. Vanuit het huis keek je tegen de kerktoren met de vreemde spits, die een “poortershoed” moest voorstellen. Als kind denk je dat zo een kerk er eeuwig staat en staan zal, maar hij stond er pas sinds 1907 en is in 1972 afgebroken.
We hadden het niet zo op met de koster van de kerk, want die was vaak, en achteraf terecht, boos als we naast de kerk op het landje fikkie stookten of voor de kerk voetbalden. De kerk had een soort inhammen met een laag hekje en we moesten de bal vaak uit de tuintjes in die inhammen halen, en er sneuvelde wel eens een ruitje. Later zijn er een grote hekken voorgezet.
Met luilak bonden we, om de koster weer te pakken, alle deuren van de kerk dicht en gooiden op het landje glas stuk zodat het leek of we de kerkramen vernielden.
We kwamen eigenlijk alleen in de Rehoboth kerk als er een fancy fair was, want het was niet “onze” kerk. Onze kerk was de Muiderkerk en die lag tegenover het Oosterpark aan de Linnaeusstraat. Volgens mij rest daarvan alleen nog de toren als façade. Ik ging wel naar de zondagsschool in een kerk in de Simon Stevinstraat/Wakkerstraat. Die is later volgens mij eerst een meubelzaak geweest en nu een koninkrijkzaal van de Jehova’s getuigen.
Ik geloof niet meer, maar ik denk nog wel eens terug aan die geborgen gelovige tijd, met sfeervolle kerstvieringen in dat kerkje van de zondagsschool. Het was echter ook een verwarrende tijd met onlogische zaken en veel angsten.
De knikkerstoep
De stoep naast de Rehoboth kerk was een knikkerparadijs. De hele buurt ging er knikkeren en eigenlijk heb ik nergens anders het spelletje gezien dat wij speelden. We knikkerden niet in een kuiltje of potje, maar “loerden”.
Je zette als uitdager een aantal knikkers naast elkaar of plaatste één hele mooie grote. En dan riep je het aantal tegels dat een loerder daarvan af moest gaan zitten om met zijn knikkers op die van jou de mikken, ofwel te loeren. Ging het om hele mooie of heel veel knikkers, dan was het “stoepie”, dus mikken vanaf de stoeprand.
Raakte de loerder met zijn knikker jouw knikkers, dan kreeg hij die knikkers en de knikker waarmee hij speelde. Was het mis, dan mocht je de knikker waarmee geloerd was houden en dus je koos je als uitdager bij voorkeur een plekje met wat scheve stoeptegels.
De knikkers hadden een eigen waarde. De nieuwe glazen met gekleurde vlam, de “Mexen” waren twee keer de waarde van een “Up”, dat was een oude, vaak vooroorlogse, knikker. De glazen knikkers werden later massaal in Taiwan gemaakt, waardoor knikkerontwaarding optrad. Het spel is toen uitgedoofd. Ik had wel een foto willen zien van alle kinderen, de uitdagers en de loerders op een rijtje.
De Willem Beukelsstraat zelf
We woonden naast de openbare Willem van Outshoornschool. Alleen het huis van de conciërge (meneer Prumper) lag er nog tussen. Ik ben alleen bij de buren op de kleuterschool geweest, mijn lagere school was de christelijke lagere school op de Hogeweg.|
De straat voor het huis was heel rustig, zeker het gedeelte voor de school. Want naast de school, waar nu de Kamerlingh Onneslaan loopt, liep alleen een klein pad naar de kwekerij van Vliet en Wielinga en naar de padvinderij. En er was, als ik me goed herinner iemand die een daar opslagplaats had voor oud papier. Ook waren er maar heel weinig auto’s geparkeerd, voor de school eigenlijk helemaal niet.
Op de straat konden we dus heerlijk voetballen, gewoon in het midden, op de rijweg. Maar ook deden we vaak “muurtje”, want de school heeft aan beide zijden van de ingang een muurtje doordat de gevel verspringt en dat waren de doelen.
Een ander spelletje was met een tennisbal tegen de muur van de school gooien. Er zat op ongeveer een meter boven de grond een schuin randje. Raakte je dat dan sprong de bal in een boogje terug en had je punten.
Op huisnummer 32, ook met een trap woonde Tobias Lacunes, bekend als Toby Rix. Dat zegt nu niet meer zoveel, maar in de jaren vijftig was die bekend met zijn Toeterix. Hij zong liedjes en begeleidde zichzelf met een kar met allemaal gestemde toeters en kreeg verschillende hits.
Tobi Rix was ook de eerste in de straat die een televisie had, dus gingen we daar vaak op woensdagmiddag en zaterdagmiddag kijken. Zijn dochter Maroesja was iets ouder dan ik, ze was heel mooi en bleek later te spelen als Kika de dochter van Ti-Ta Tovenaar, en in vele andere producties.
Verderop in de straat, op de hoek, was een bakkerswinkel. Op luilakmorgen kon je daar in alle vroegte “luilakbollen” kopen. Maar dan moest je wel bij de deur ernaast zijn, die van de heerlijk warme en lekker geurende bakkerij zelf. Die luilakbollen waren heerlijk zachte lauwwarme kadetjes. Met boter en bruine suiker of stroop een traktatie op je hongerige maag.
De Ringdijk
Aan het andere einde van de Willem Beukelsstraat ligt de ringdijk van de Watergraafsmeer. Daar heb ik heel vaak gespeeld, visjes vangen, klompenbootjes varen en van de dijk af racen met karretjes en sleetjes.
Toen ik wat ouder werd heb ik een kano, “de Twee gebroeders”, opgehaald vanaf het Nieuwe Meer waar hij was gekocht, dat is dichtbij bij het Amsterdamse Bos. Ik moest toen door de sluizen varen, vervolgens om het Olympisch stadion heen door de vaarten van zuid, over de Amstel en onder een heel lange lage tunnel door en dan zo de ringdijk op, Die lange tunnel ging onder de Schollenburgstraat en het spoor door en vervolgens na een korte opening verder onder de Wibautstraat en zat vol met spinnenwebben. Daar op de ringdijk voor onze straat heeft de kano even gelegen en daarna is hij gestald aan de ringdijk vlak bij het Nieuwe Diep en sluisbrugje naar het Merwedekanaal, ongeveer waar nu het Sciencepark is. Daar was ook Jongensland, waar je hutten bouwen kon.
Ook heb ik op de ringvaart tot aan het Nieuwe Diep geschaatst, in de winter van 1963.
Ik weet nog hoe teleurgesteld ik was dat het houten bruggetje was vervangen door de betonnen brug van de Nobelweg, in 1959.
Ten slotte.
Bij het schrijven van het verhaal over het huis doken telkens nieuwe herinneringen op, dus soms sprong ik een zijwegje in, en dan weer terug. En nu, aan het einde van het verhaal, komen er nog steeds nieuwe herinneringen boven die nog een beetje vaag zijn:
We hadden een tijdje lang dienstmeisjes in huis. Maar sliepen die ook in ons huis? Mijn vader schrijft ergens naar een bureau dat hij een bepaald dienstmeisje niet meer wil omdat ze “gravida”, zou zijn. Zwanger dus.
Ik kan me een rekstok in de tuin herinneren, gemaakt door mijn broer Richard. Ik ben daar een keer vanaf gevallen bij een oefening. Plat op mijn rug. Ik lag op de grond en kon even niets meer en dacht dat ik verlamd was. Maar ik moest gewoon even inademen want door de klap was alle lucht uit mijn longen geblazen.
Verder ben ik op een nieuwjaarsmorgen een beetje dronken door een raam van mijn slaapkamer naar binnengeslopen. Maar dat resulteerde in een groot kabaal. Mijn bed stond onder het raam, en mijn gitaar lag er op. Ik was erop gestapt en krak.
Ik herinner me het Boddaerthuis voor arme en moeilijke kinderen, ietsje verder in de Zacharias Jansestraat. En de opmerking als je vervelend was: “Dan ga je maar naar het Boddaerthuis!” Maar ik weet niet meer wie die opmerking maakte.
Maar ik laat het hierbij.
Naschrift:
Ik heb hier de foto’s die mijn broer Stanley in 2015 heeft gemaakt. Daaruit blijkt dat er flink is verbouwd.
Voor het huis staan nu vuilcontainers, gelukkig is er een grote speelstoep.
Het hekje van het plaatsje aan de voorkant is nu een niet bijpassend hoog hek geworden. En ook zijn de luiken verdwenen. Het fraaie balkonhek achter is weg, ook bij de bovenburen. De serre achter is verbouwd en heeft nu een rolluik als beveiliging. De achterkamer boven heeft nu een balkon en een ijzeren trap naar de tuin. De trap past niet bij het huis. De gang boven heeft geen granito meer maar bruine tegeltjes. Gebleven zijn gelukkig de lambrisering, de mooie ramen en deuren. Ook de schoorsteenmantels (hoewel ik dacht dat die anders waren). Het glas in lood van de schuifdeuren is nu bubbeltjesglas.
Raymund Oudejans zegt
Hallo,
In uw stuk vermeldt u dat het u niet bekend is wie er voor 1933 in het huis heeft gewoond.
Ik denk dat ik u daarbij kan helpen. Het is namelijk mijn opa geweest. Mijn vader heeft daar tot zijn 8e gewoond, en de familie is in 1933 vertrokken naar Edam. Als u meer wilt weten, dan kunt u mij een berichtje sturen.
Remmo Tolsma zegt
Blijft een heel mooi stukje voor mij heel herkenbaar als de oude buren van de Fam Lacunes.
Ik herriner mij Ed Faber heel goed wij gingen samen naar Jongensland en varen met zijn kano tot zelfs op het Ij. Prachtige tijd gehad wij hebben daar gewoond van 1947 tot ca 1970. Mijn bovenburen waren de Fam Blok – Borgman en de onderburen de Fam Klumper.
Ed Faber zegt
Hoi Remmo Tolsma,
Leuk dat je het verhaal hebt gelezen en veel herkende.
Ik herinner me jou natuurlijk ook nog.
Vriendelijke groet,
Ed
Remmo Tolsms zegt
Leuk om wat van jou te horen Ed. Je hebt het stuk heel mooi verteld en natuurlijk voor mij ook met weemoed terug gelezen. Vooral het knikkeren voor onze oude school weet ik nog heel goed. Ik ben nog in het bezit van oude filmpjes die mijn vader heeft gemaakt in de sneeuw in de Willem Beukelstraat. Daar staan heel veel bekenden op. Tot horens Ed.
Groetjes Remmo
Anneke Ubels zegt
Wat een geweldig verhaal. Ik woonde in de “nieuwbouw” huizen achter je. In de morsestraat. Geweldige tijd daar gehad. Het huis waar je woonde was een poosje ons spookhuis. Het stond leeg en wij speelden daar stiekem.
leo lasschuit zegt
Een Geweldig verhaal !
Henk Tolsma zegt
Heel herkenbaar voor mij. In 1942 in het OLVG in het Anna-paviljoen geboren en rand WGM gewoond. Bezocht de kleuterschool “Trifosa” het gebouw bestaat nog. Daarna naar de Chr. Koningin Wilhelminaschool aan de Cornelis Drebbelstraat. Veel later werd het 100 jarig bestaan gevierd van de Ver. Een school met de Bijbel. Een paar decennia later werd het schoolgebouw gesloopt en vervangen door eigentijdse nieuwbouw. Wij gingen in mijn jeugd ook naar de Rehobothkerk. Overigens woon ik al vele decennia niet meer in Amsterdam maar bezoek, met een groot gevoel van nostalgie, met Koningsdag al jaren de Middenweg en omstreken.